Выбрать главу

‘Kunnen we ook een foto van Donker-Korzelius door de kranten laten opnemen?’

De Cock zwaaide afwerend.

‘Als mevrouw Donker-Korzelius daar dringend om verzoekt, wil ik het aan commissaris Buitendam voorleggen. Ik had vanmorgen met hem al de grootste heibel over de kop in de krant: Officier van justitie vermist. De commissaris meende dat zo’n bericht het vertrouwen in de justitie schaadt.’

Vledder snoof.

‘Wat een nonsens,’ reageerde hij verbeten. ‘Karel Marinus Donker-Korzelius is een hele gewone man met een gewoon beroep.’

De Cock gniffelde.

‘Wellicht behept met een overdaad aan viriliteit.’

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Dat mag,’ brieste hij. ‘Ik heb daar geen moeite mee. Het ligt in de persoonlijke levenssfeer van die man. Van die overdaad heeft hij alleen zelf last.’

‘En de vrouwen uit zijn omgeving.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Die hebben een eigen wil… kunnen toch weigeren?’ De jonge rechercheur ademde diep. ‘Als iets het vertrouwen in het functioneren van de justitie schaadt,’ ging hij opgewonden verder, ‘dan is dat niet de viriliteit van de persoon Donker-Korzelius, maar die aaneengesloten rij van justitiële blunders, waardoor uiterst ernstige vergrijpen onbestraft blijven.’

De Cock keek zijn jonge collega glimlachend aan. De felle reactie van Vledder deed hem goed. Veel frustratie bij de politie, wist hij, lag bij justitie.

‘Voor commissaris Buitendam,’ sprak hij somber, ‘is elke officier van justitie een soort heilige. Onaantastbaar. Ik heb hem nog maar niet verteld welke geruchten er omtrent Donker-Korzelius in penozekringen de ronde doen. Ik wil hem een hartaanval besparen.’

Vledder lachte.

‘Sinds wanneer heb jij clementie met de commissaris?’

De Cock gaf op die vraag geen antwoord.

‘Als Donker-Korzelius niet snel opduikt, zitten we met twee nare zaken opgescheept… een spoorloos verdwenen officier van justitie en een onbekend lijk van een vermoorde man.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Beiden met een klavertjevier op hun rechteronderarm.’ De jonge rechercheur keek op. ‘Toeval?’

De Cock wreef zich achter in zijn nek.

‘Een klavertjevier is een veelgebruikt algemeen geluksteken.’

‘Je bedoelt dat het niets behoeft te betekenen?’

De Cock maakte een wrevelig gebaar.

‘Zolang wij niet weten,’ sprak hij geprikkeld, ‘wie die vermoorde man uit de Brouwersgracht is, weten we ook niet of er een relatie bestaat tussen hem en onze vermiste officier van justitie.’

Vledder schoof zijn map met aantekeningen in een lade van zijn bureau. ‘Ik zou toch graag willen weten,’ verzuchtte hij, ‘of het verdwijnen van Donker-Korzelius verband houdt met zijn mannelijke hormonen of met het feit dat hij als officier van justitie een zaak tegen een maffiabende in behandeling heeft.’

De Cock blikte omhoog naar de grote elektrische klok boven de toegangsdeur. ‘Misschien weten we het over vijf minuten.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Hoe?’

‘Ik heb haar ontboden.’

‘Wie?’

‘Annette van het Sticht… zijn secretaresse.’

Ze droeg een donkergroene wijde regenmantel en een bijpassend hoedje in de vorm van een zuidwester. Haar voeten staken in zwarte glimmende laarsjes. Met korte kittige pasjes liep ze op De Cock toe en trok het hoedje van haar hoofd. Een weelde aan kastanjebruin haar golfde over haar schouders.

De oude rechercheur kwam snel overeind en wenkte galant naar de stoel naast zijn bureau. ‘U bent prompt op tijd,’ prees hij.

Annette van het Sticht nam glimlachend plaats.

‘Niets bijzonders… de zorgvuldigheid van een goede secretaresse.’

De Cock liet zich weer in zijn bureaustoel zakken.

‘De heer Donker-Korzelius zal die zorgvuldigheid zeer op prijs hebben gesteld.’

Annette van het Sticht knikte traag.

‘En niet alleen mijn zorgvuldigheid.’

De Cock beluisterde de toon.

‘De heer Donker-Korzelius wordt sinds zondag vermist,’ opende hij serieus het vraaggesprek en wees voor zich uit naar Vledder. ‘Wij zijn beiden met het onderzoek belast. Dat is de reden dat ik u heb uitgenodigd. Als zijn secretaresse kunt u ons misschien iets vertellen van zijn gedragspatroon… zijn vaste gewoonten.’

Annette van het Sticht knikte begrijpend.

‘Dat bericht vanmorgen in de krant over zijn vermissing is op het parket als een bom ingeslagen en heeft heel wat tongen losgemaakt.’

‘Hoezo?’

Annette van het Sticht schudde afkeurend haar hoofd.

‘Er is wat afgeroddeld.’

‘Waarover?’

Het gezicht van Annette van het Sticht versomberde.

‘Op het parket wordt gefluisterd, dat Karel… eh, ik bedoel de heer Donker-Korzelius… min of meer intieme relaties heeft onderhouden met diverse vrouwelijke leden van het parket.’

De Cock keek haar strak aan.

‘Met u?’

De rechtstreekse vraag bracht Annette van het Sticht zichtbaar in verlegenheid. ‘Karel… eh,’ stamelde ze, ‘Karel en ik waren bevriend… intiem bevriend.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘Wa-ren?’

Annette van het Sticht knikte traag.

‘Het was voorbij. Al geruime tijd.’ Ze zweeg even en kauwde op haar onderlip. ‘Ik denk,’ ging ze weifelend verder, ‘dat Karel niet in staat is om langdurige vriendschappen te onderhouden. Ik ben daar vanmorgen door al die roddels pijnlijk achtergekomen.’

‘Was uw… eh, uw vriendschap met de heer Donker-Korzelius op het parket bekend?’

Annette van het Sticht knikte.

‘Dat vermoed ik,’ antwoordde ze nadenkend. ‘Ik heb dat uit sommige roddels… nadrukkelijk uitgesproken in mijn bijzijn… begrepen. Ook de houding van enkele collega’s duidde in die richting: als toch iemand moet weten waar hij uithangt, dan ben jij het.

‘Dat werd gezegd?’

‘Ja.’

‘En u weet niet waar hij uithangt?’

‘Nee, beslist niet.’

‘Hebt u iets beluisterd van nijd, haat, woede jegens de heer Donker-Korzelius?’

‘Nee.’

‘Hebt u zelf die gevoelens?’

Annette van het Sticht keek naar hem op.

‘Nijd, haat, woede… over onze verbroken vriendschap?’

‘Dat bedoel ik.’

Annette van het Sticht liet haar hoofd zakken.

‘Min of meer,’ sprak ze bijna fluisterend. ‘Ik voel mij bedrogen… misbruikt. De breuk heeft mijn gevoel van eigenwaarde aangetast… wellicht meer dan ik mij bewust ben.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

‘Hoe wordt de vermissing van de heer Donker-Korzelius op het parket opgevat?’

Er zweefde iets van een glimlach om de mond van Annette van het Sticht. ‘Men veronderstelt dat hij opnieuw een warm bed heeft gevonden.’

De Cock keek haar schattend aan.

‘Men is niet ver-ont-rust?’

Annette van het Sticht schudde haar hoofd.

‘Er heerst op het parket iets van wat men in het Duits Schadenfreude noemt… een heimelijk plezier dat zijn vrouw na al zijn avontuurtjes eindelijk eens zijn vermissing heeft gemeld.’

De Cock knikte begrijpend. Hij wreef met zijn hand langs zijn kin. ‘De heer Donker-Korzelius leidt als officier van justitie een onderzoek naar een maffia-achtige organisatie. Dat is u bekend?’

Annette van het Sticht keek hem verontwaardigd aan.