Vledder wond zich op.
’Finken wil geen einde aan de malversaties. Dat is niet zijn doel. Hij wil als tempelier ook zelf profiteren van de mogelijkheden die dat ambt biedt.’
De Cock knikte berustend.
’Vandaar zijn verzoek aan grootmeester Vidocq om tempelier van de broederschap te worden.’
’Precies.’
’Er moest wel eerst een plaatsje vrijkomen.’
’Precies.’
’Vandaar dat er eerst een paar tempeliers moesten sneuvelen.’ Vledder keek hem van terzijde glunderend aan.
’Je begint er eindelijk iets van te snappen.’
De Cock schoof lachend de rand van zijn hoedje weer tot op de rug van zijn neus. Hij onthield zich van commentaar. Verder zwijgend reden ze terug naar de kit.
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie.
De Cock liep op hem toe.
’Toch geen narigheid, hoop ik?’
De wachtcommandant schudde zijn hoofd.
’Er waren vanavond hier een paar collega’s uit de regio Gooien Vechtstreek.’
’Wat kwamen die doen?’
’Ze vroegen naar jou.’
De Cock veinsde verbazing.
’Ze hadden me toch kunnen bellen?’
Jan Kusters maakte een hulpeloos gebaar.
’Ze wilden jouw hulp bij de arrestatie van die bekende wielrenner, Robert Finken.’
De mond van De Cock viel half open.
’Arrestatie van Robert Finken?’ herhaalde hij vragend. De wachtcommandant knikte.
’Onze collega’s uit de regio hadden in een villa in Naarden zijn vingerafdrukken gevonden en zochten hem nu wegens moord op ene heer Cooperbrander.’
De Cock kneep zijn ogen even dicht.
’Een dode tempelier.’
10
De Cock keek zijn jonge collega onderzoekend aan. ’Heb je al geïnformeerd?’
Vledder knikte traag.
’De rechercheur die ik van de regio Gooi- en Vechtstreek aan de lijn kreeg, bevestigde dat collega’s van hem naar Amsterdam waren getogen.’
’Om Robert Finken te arresteren als verdacht van moord op Henry Cooperbrander.’
’Ja.’
’Hadden ze ook een bevel tot huiszoeking?’
Vledder trok zijn schouders op.
’Dat heb ik niet gevraagd.’
De jonge rechercheur gniffelde.
’Ik krijg gelijk,’ vervolgde hij hoogmoedig. ’Terecht. Het zat er dik in. Vader en zoon Finken zijn bij de moorden op de tempeliers betrokken.’
De Cock reageerde niet.
’Beschikte de regio Gooi- en Vechtstreek over de vingerafdrukken van Robert Finken?’ vroeg hij ontwijkend. Vledder knikte.
’Robert Finken is een paar maanden geleden betrokken geweest bij een vechtpartij in een café in Breukelen. Er werd aangifte tegen hem gedaan terzake mishandeling.’
De Cock glimlachte.
’Toen heeft men een slip[3] van hem gemaakt.’
’Precies.’
De Cock wreef nadenkend over zijn kin.
’Waar heeft men in Naarden de vingerafdrukken van Robert Finken gevonden?’ vroeg hij kalm.
’Op het heft van de ponjaard.’
De oude rechercheur trok een vies gezicht.
’Op het heft… het heft van de ponjaard die in de rug van Cooperbrander stak?’
In zijn stem trilde ongeloof.
Vledder knikte nadrukkelijk.
’Duidelijker kan niet. Ik bedoeclass="underline" een prachtig bewijs van schuld. We hebben het er al eens over gehad: als Robert Finken de ponjaard uit Amsterdam heeft meegenomen om Cooperbrander in Naarden om te brengen, dan is er sprake van voorbedachten rade.’
De jonge rechercheur zweeg even.
’Ons onderzoek inzake de dode tempeliers,’ ging hij na een poosje verder, ’is hiermee definitief beëindigd. Als Robert Finken Henry Cooperbrander heeft vermoord, dan is hij ook verantwoordelijk voor de dood van Antonie de Lavaterne. De beide moorden zijn volkomen identiek.’
De Cock boog zich iets naar voren.
’Motief?’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
’Daar hebben we toch al uitgebreid over gesproken?’ De Cock schudde zijn hoofd.
’Jij verdedigde een motief voor Frederik Finken als lid van de bloedraad van de broederschap, een man die graag tempelier wilde worden omdat het ambt tal van mogelijkheden tot malversaties bood.’
’En?’
’Geldt dat ook voor Robert Finken? Hij is geen lid van de broederschap.’
Het gezicht van Vledder betrok.
’Misschien,’ sprak hij onzeker, ’pleegde Robert Finken de beide moorden wel in opdracht van zijn vader.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
’Ik ben dat in mijn lange praktijk als rechercheur nog nooit tegengekomen, een zoon die moorden pleegt ten behoeve van zijn vader.’
De grijze speurder kwam uit zijn stoel omhoog en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
’Waar ga je heen?’
’Naar Lowietje, mijn droge keel snakt naar het fluweel van een cognackie.’
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het woelige wereldje van de penoze meest Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn kleine handjes langs zijn morsig vest en begroette De Cock met glinsterende ogen.
’Welkom, welkom,’ kirde hij uitbundig. ’Welkom in mijn nederig etablissement. Het is niet te geloven. Hoe zeggen ze dat ook weer, hoe later op de avond, hoe schoner volk. Ik had je op dit uur niet meer verwacht.’Hij hield zijn sproetig muizensmoeltje een beetje scheef. ’Mocht je niet meer thuiskomen van je vrouw?’ De Cock lachte hartelijk.
’Ik heb nog steeds een gelukkig huwelijk, maar voor jou, Lowie, trotseer ik een echtbreuk.’ Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn negentig kilo op een kruk. Het was zijn vaste stek. Hij wist hoe licht ontvlambaar de gemoederen in de buurt waren. Vanaf die plaats had hij een goed overzicht, voor alle eventualiteiten.
Vledder nam lenig naast hem plaats. De jonge rechercheur was eerst wat onwennig, maar voelde zich steeds meer thuis in het schemerige, intieme lokaaltje van Smalle Lowietje, waar meisjes van de vlakte verpozing en vergetelheid zochten achter een pittig likeurtje of een citroentje met suiker.
De tengere caféhouder keek naar de oude rechercheur op. Zijn vriendelijk smoeltje glom van genegenheid.
’Hetzelfde recept?’
De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verwacht. Die vraag vormde slechts een inleiding, een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en te voorschijn kwam met een fles pure cognac Napoleon, die de caféhouder speciaal voor hem gereserveerd hield. Hij zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in.
De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de caféhouder hem bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, probeerde hij in zijn herinnering vast te leggen. Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in zijn hand en snoof. Op zijn breed gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking, Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden. Even sloot hij zijn beide ogen, toen zette hij het glas omzichtig op de bar terug. ’Lowie,’ sprak hij zalvend, ’er zijn van die momenten in mijn recherchebestaan, dat ik ondanks alles van het leven houd, dit is zo’n moment.’
De caféhouder straalde.
’Jij zegt altijd van die mooie dingen,’ sprak hij bewonderend. Hij pakte zijn glas op en nam een slok. Met een glans van verrukking op zijn gezicht zette hij het glas terug op de bar. ’Dit,’ sprak hij met overtuiging, ’is toch de beste cognac die ik je kan schenken.’ ’Absoluut.’
’Hoe is de stand van de misdaad?’
De Cock grijnsde.
’Zeer lonend, wijdverbreid en hoog genoteerd.’