Выбрать главу

Vledder grinnikte.

’Dat weet jij?’

Het klonk geringschattend.

De Cock keek zijn jonge collega geamuseerd aan.

’Luister,’ sprak hij bedachtzaam. ’Voor de moord op Antonie de Lavaterne had hij geen motief en ik betwijfel of hem een motief voor de moord op Henry Cooperbrander kan worden aangemeten.’

Vledder reageerde emotioneel.

’Zijn vingerafdrukken staan op het lemmet van de ponjaard in de rug van Henry Cooperbrander.’

De Cock zuchtte.

’De man of de vrouw die Antonie de Lavaterne vermoordde, had zijn of haar vingerafdrukken zorgvuldig van de ponjaard verwijderd. Er was niets meer van terug te vinden. Jij hebt zelf in de keuken van de villa in Naarden twee omgespoelde en schoongemaakte glazen gevonden. Je kunt voor de zekerheid informeren, maar ik verzeker je dat ook daarop geen vingerafdrukken zijn achtergelaten, zelfs geen materiaal voor een forensisch dna-onderzoek.’[5]

’Conclusie?’

Vledder spreidde zijn handen.

’Robert Finken maakte een foutje. Hij vergat bij de moord op Henry Cooperbrander zijn vingerafdrukken van de ponjaard te verwijderen.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’De man, of de vrouw, die de beide tempeliers ombracht, ging kil, koel en uiterst zorgvuldig te werk. De moorden dragen niet de signatuur van Robert Finken. Ze werden niet in een vlaag van woede en drift gepleegd.’

Vledder grinnikte.

’Hoe komen dan zijn vingerafdrukken op het lemmet van de ponjaard in de rug van Henry Cooperbrander?’

De Cock gebaarde naar de telefoon.

’Bel onze collega’s van Gooi- en Vechtstreek in de loop van de dag eens op en vraag wat Robert Finken tijdens zijn verhoor daarover heeft gezegd. Ik denk dat je dan een verklaring krijgt die past bij zijn emotioneel gedrag.’

Vledder bromde.

’Ik hoop dat Robert Finken bekent dat hij de moorden heeft gepleegd.’

’Waarom?’

’Zijn wij van deze zaak verlost.’

De Cock keek hem schuins aan.

’En dat bevredigt jou?’

Vledder antwoordde niet direct. De jonge rechercheur worstelde met zijn gevoelens. Eerst na enige tijd schudde hij langzaam zijn hoofd.

’Nee,’ sprak hij zacht. ’Nee, feitelijk niet. Ik hecht waarde aan jouw oordeel, aan jouw inzichten. Als jij meent dat Robert Finken niet de juiste verdachte is, dan moet er wel een andere dader zijn.’

De jonge rechercheur zuchtte diep.

’Waarom heb ik het nooit eens bij het rechte eind, waarom lopen wij altijd tegen zulke dwaze zaken op als dit geval met die dode tempeliers?’

De Cock kwam lachend uit zijn stoel omhoog.

’Kom,’ riep hij vrolijk, vriendelijk. ’We gaan samen op pad. We hebben op de IJsselsteinse Bank nog steeds de secretaresse van Antonie de Lavaterne niet verhoord.’

Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: ’Binnen.’

De Cock ging weer zitten.

De deur gleed open en in de deuropening verscheen een lange magere man. De Cock schatte hem voor in de vijftig. Hij droeg een lichtgrijs kostuum, waarover een doorschijnende plastic cape met capuchon. De man liet de cape van zijn schouders glijden. Regendruppels kletterden op het balatum. In slome tred slofte de man naderbij. Bij het bureau van de grijze speurder bleef hij staan.

’U bent rechercheur De Cock?’

De oude rechercheur knikte.

’De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij gewoontegetrouw. Hij gebaarde hoffelijk naar de stoel naast zijn bureau. ’Neemt u plaats. Waarmee zou ik u van dienst kunnen zijn?’ De man frommelde zijn plastic cape tot een prop en ging zitten.

’Mijn naam is Andreas van Aerdenburg,’ sprak hij gedragen. ’Ik ben lid van de Broederschap van het Kruis.’

De Cock reageerde niet direct. Hij keek de man onderzoekend aan. Zijn scherpe blik gleed langs zijn lang smal gezicht met ingevallen wangen, langs zijn grijze haren die in pieken wanordelijk aan zijn hoofd kleefden, en bezag de tinteling in zijn fletsblauwe ogen.

’Tempelier.’

Andreas van Aerdenburg knikte.

’Al meer dan vijftien jaar. Ik was al tempelier bij de voorganger van François Eugène Vidocq.’

’De huidige grootmeester.’

’Exact. Een prima leider. Hij raadde mij aan om eens met u te praten.’

’Waarover?’

In de fletsblauwe ogen van Andreas van Aerdenburg vonkte een kwaadaardig licht.

’U kunt dat niet raden?’ vroeg hij verwijtend. ’De plotselinge en gewelddadige dood van mijn broeders De Lavaterne en Cooperbrander hebben mij diep geschokt. En mij niet alleen. Er heerst in onze broederschap een algemene verslagenheid. Uiteraard heb ik mij afgevraagd wat de aanleiding zou kunnen zijn geweest. Wat bezielde de moordenaar? Was het afgunst, haat, wraak?’

’En?’

Andreas van Aerdenburg keek hem niet-begrijpend aan. ’Wat bedoelt u?’

’Tot welke conclusie bent u gekomen?’

Andreas van Aerdenburg zuchtte.

’Dat is het ellendige.’ In zijn stem trilde wanhoop. ’Ik kan geen zinnig motief voor hun dood bedenken. Dat maakt mij zo angstig. Ik heb het idee dat een of andere idioot met het waandenkbeeld rondloopt dat alle tempeliers van onze broederschap moeten sterven.’

De Cock knikte begrijpend.

’U rekent zich tot een toekomstig slachtoffer?’

Andreas van Aerdenburg knikte nadrukkelijk.

’Zeker,’ riep hij geëmotioneerd. ’Het verwarrende is, dat ik niet weet van welke kant het gevaar komt. Ik betrap mij erop dat ik sinds de dood van De Lavaterne en Cooperbrander alle leden van onze broederschap met wantrouwen bezie.’

’U ziet in elk van hen een moordenaar?’

Andreas van Aerdenburg knikte heftig.

’Het is een ondraaglijke situatie. Op deze wijze kunnen we naar mijn mening niet verdergaan. Onze grootmeester is het volkomen met mij eens. Alle bijeenkomsten van de Broederschap van het Kruis zijn door hem voor onbepaalde tijd afgelast. Ik heb persoonlijk de suggestie gedaan om alle leden van onze broederschap hun ponjaard te laten inleveren. Maar dat ging grootmeester Vidocq te ver.’

’Waarom?’

Andreas van Aerdenburg gebaarde weids.

’Het zou volgens hem het wantrouwen jegens elkaar alleen maar vergroten.’

De Cock knikte begrijpend.

’U bent ervan overtuigd dat de moordenaar in de gelederen van de broederschap moet worden gevonden?’

’Absoluut.’

De Cock zweeg even voor het effect.

’Rechercheurs van de politieregio Gooi- en Vechtstreek,’ sprak hij strak, ’hebben vannacht als verdacht van de beide moorden een man gearresteerd.’

Andreas van Aerdenburg keek hem verrast aan.

’Op basis waarvan?’

’Hun onderzoek.’

Andreas van Aerdenburg kneep zijn ogen half dicht. ’Heeft die man iets met onze Broederschap van het Kruis te maken?’ vroeg hij scherp.

De Cock gebaarde achteloos.

’Zijdelings.’

’Hoe bedoelt u dat?’

’Hij is de zoon van een lid van uw bloedraad.’

’Een lid van onze bloedraad?’

’Ja.’

’Welk lid?’

De Cock weifelde even.

’Frederik Finken.’

Andreas van Aerdenburg verschoof op zijn stoel.

’Robert, hebben ze Robert gearresteerd?’

Zijn stem beefde van ongeloof.

’Inderdaad.’

Het gezicht van Andreas van Aerdenburg versomberde. ’Een misgreep,’ sprak hij hoofdschuddend, ’een pure misgreep. Robert is een sportman, een groot wielrenner, een excellent schaatser. Misschien dat hij wat eerder in het startschot valt dan een ander, dat hij er niet voor terugdeinst om tijdens een eindsprint een mededinger een zwieper te geven, maar moord…’

De tempelier maakte zijn zin niet af.

’Ik ken hem al vanaf zijn kinderjaren. Er kleven echt wel een paar ondeugden aan die jongen, aan wie niet? Maar tot een moord acht ik hem niet in staat.’

вернуться

5

Biologische sporen, bloed, speeksel, voor het maken van een DNA-profiel, een soort genetische vingerafdruk.