De Cock vouwde zijn handen.
’U vertrouwt ook de nog levende tempeliers niet?’ Frederik Finken snoof.
’Voor geen stuiver.’
13
Toen Frederik Finken uit de recherchekamer was vertrokken, stond De Cock van zijn stoel op.
’Ik ga even naar de kantine voor een kop koffie. Bel jij intussen met onze collega’s van de regio Gooi- en Vechtstreek. Ik ben benieuwd naar het verhoor van Robert Finken en zijn verklaring over zijn vingerafdrukken op de ponjaard. Vraag ook of zijn vader hem mag bezoeken.’
’En dan?’
’Dan gaan wij samen naar de IJsselsteinse Bank. We hebben nog steeds niet met de secretaresse van Antonie de Lavaterne gesproken.’
’Oké boss.’
De Cock keek op hem neer.
’Ik ben jouw boss niet, wil dat ook niet zijn.’
Vledder grinnikte en De Cock liep hoofdschuddend de kamer af. Na een goed kwartier was hij terug en ging weer achter zijn bureau zitten.
’Gebeld?’ vroeg hij nieuwsgierig.
’Ja.’
’En?
Vledder trok een somber gezicht.
’Je krijgt vermoedelijk weer gelijk. Robert Finken heeft tot nu toe ten stelligste ontkend Henry Cooperbrander te hebben vermoord. Volgens hem was de tempelier al stervende toen hij hem in zijn villa in Naarden bij het vuur van de open haard aantrof.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Stervende?’
Vledder knikte.
’Robert Finken heeft tegen de rechercheur die hem verhoorde gezegd dat hij meende dat Cooperbrander nog kreunde toen hij op de vloer naast hem knielde.’
’Hoe kwam hij binnen?’
’Robert Finken vertelde dat hij iets te vroeg was voor zijn afspraak met Henry Cooperbrander. Hij was in de Jan Toebacklaan nog een poosje in zijn auto blijven zitten. Toen het tijd werd is hij naar de villa gelopen en vond de toegangsdeur wijd open. Dat maakte hem nieuwsgierig. Hij stapte de hal binnen en riep: ”Volk.” Toen niemand reageerde, heeft hij een van de deuren in de hal geopend. Het bleek de deur van een slaapkamer. Die heeft hij weer dichtgedaan. De tweede deur die hij opende, bracht hem in de kamer met het haardvuur.’ ’En de stervende Henry Cooperbrander.’
’Precies.’
De Cock boog zich iets naar voren.
’De vingerafdrukken?’
Vledder glimlachte.
’Tijdens zijn eerste verhoor sprak Robert Finken met geen woord over het feit dat hij de ponjaard in de rug van Henry Cooperbrander had vastgepakt. Eerst toen hij door de verhorende rechercheur met zijn vingerafdrukken werd geconfronteerd, vertelde Robert Finken dat hij in een soort impuls naar het heft van de ponjaard had gegrepen toen hij meende dat het slachtoffer kreunde en hij het idee had dat de tempelier nog in leven was.’ De Cock steunde met zijn ellebogen op zijn bureau en liet zijn hoofd in het kommetje van zijn handen rusten.
’Dat is het?’
Vledder knikte.
’Dat heb ik opgetekend.’
’Geloven de rechercheurs van de regio zijn verhaal?’ Vledder schudde zijn hoofd.
’Volgens hen is het slechts een kwestie van tijd. Ze zijn ervan overtuigd dat Robert Finken de moord op Henry Cooperbrander zal bekennen nog voor hij voor de ovj[6] wordt geleid. Op die moord willen ze zich voorlopig concentreren. Pas daarna is het aan ons om Robert Finken over de Amsterdamse moord op Antonie de Lavaterne te verhoren.’
De jonge rechercheur keek naar De Cock op.
’Geloof jij zijn verhaal?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
’Niet helemaal.’
Vledder keek hem verbaasd aan.
’Welk facet dan niet?’
’De wijdopen deur.’
Vledder grinnikte.
’De moordenaar was gevlucht en had zich niet de tijd gegund om de deur netjes achter zich te sluiten.’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Als Robert Finken de heer Henry Cooperbrander inderdaad nog heeft horen kreunen, dan moet hij de moord praktisch hebben zien gebeuren. Toen wij die avond, dus na Robert Finken, het lijk van Cooperbrander bij het haardvuur vonden, was de daad nog zo vers dat ik persoonlijk de mogelijkheid niet uitsloot dat de moordenaar nog in de villa aanwezig was.’ Vledder schudde zijn hoofd.
’Die was er niet meer.’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.
’Als de moordenaar na zijn daad, voor de komst van Robert Finken, uit de villa was gevlucht en de deur wijd open had gelaten, dan moet Robert Finken hem vrijwel tegen het lijf zijn gelopen.’ ’Die wijdopen deur zit je dwars?’
De Cock knikte.
’Het verhaal van Robert Finken rammelt. Maar vermoedelijk kan hij niet anders.’
’Hoezo?’
De Cock glimlachte.
’Als die deur niet wijd open had gestaan, hoe kwam hij dan binnen?’
Vledder gniffelde.
’Dus stond de deur wijd open.’
De Cock maakte een berustend gebaar.
’Dan zag hij de dader.’
’Zijn er geen andere mogelijkheden?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Robert Finken verklaart dat hij een poosje in zijn auto heeft zitten wachten tot het tijdstip van zijn afspraak met Henry Cooperbrander. Ik weet niet of Robert Finken die wachttijd wat exacter kan aangeven, maar in de tijd die verliep tussen zijn aankomst in de Jan Toebacklaan en zijn gang naar de villa, moet de moord zijn gepleegd. Naar mijn overtuiging moet hij de dader hebben gezien.’
Vledder spreidde zijn handen.
’Waarom zegt hij dat niet?’ riep hij gespannen. ’Het zou hem toch ontlasten?’
De Cock trok zijn schouders op.
’Geen idee,’ sprak hij geërgerd. ’Ik begrijp er geen snars van. Het is uiteraard mogelijk dat de moordenaar via een andere uitgang de villa heeft verlaten en dat Robert Finken de dader niet heeft gezien. Maar dan blijf ik toch zitten met het probleem van die wijdopen deur.’
De grijze speurder zweeg.
’Ik heb,’ ging hij na enige tijd verder, ’nog wel een paar vragen voor Robert Finken.’
’Zoals?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
’Heeft hij na zijn aankomst in de Jan Toebacklaan een wagen zien of horen wegrijden? Stond de deur van de villa werkelijk wijd open of heeft een nog levende Cooperbrander hem binnengelaten of, nog indringender, heeft de moordenaar de deur voor hem opengehouden. Waarom heeft hij bij het vinden van de stervende Cooperbrander niet de politie gewaarschuwd? Waarom liet hij die nacht zijn vader voor een vals alibi zorgen?’ De oude rechercheur bromde.
’Zo kan ik nog wel even doorgaan.’
Vledder zuchtte.
’Misschien hebben onze collega’s uit de regio het wel bij het juiste eind en is Robert Finken wel degelijk de man die Henry Cooperbrander met een ponjaard om het leven bracht.’ De Cock staarde voor zich uit. Het raderwerk van zijn denken raakte in de hoogste versnelling, maar het verlossende antwoord kwam niet.
De oude rechercheur stond van zijn stoel op en sjokte naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
’Waar ga je heen?’
De Cock keek hem verwonderd aan.
’De IJsselsteinse Bank, de secretaresse verhoren. Dat hadden we toch afgesproken?’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde.
Vledder draaide zich om, liep naar zijn bureau terug en pakte de hoorn op.
Het duurde maar even.
Met een bleek gezicht bleef de jonge rechercheur achter zijn bureau staan.
De Cock liep op hem toe.
’Wie was dat?’
’Theodorus Termunten.’
’De tempelier?’
’Ja.’
’En?’
’Hij heeft in de meditatiekamer van de tempel aan de Vrijheidslaan zijn collega-tempelier Andreas van Aerdenburg aangetroffen.’