Выбрать главу

’Waar ga je heen?’

De Cock greep zijn hoedje en draaide zich half om. ’Naar de IJsselsteinse Bank. Misschien dat de secretaresse van de heer De Lavaterne ons iets kan vertellen. Vaak weet een secretaresse meer van haar chef, dan een echtgenote van haar man.’

Vledder lachte.

’Wanneer krijgen wij een secretaresse die al dat nare schrijfwerk van ons…’

De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder rende terug, greep de hoorn en luisterde. Na een paar seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte en stak de hoorn omhoog. ’De wachtcommandant heeft beneden een man aan de balie die jou wil spreken.’

’Waarover?’

’De dood van zijn vriend.’

De Cock keek de man die op de stoel naast zijn bureau was neergestreken onderzoekend aan. Hij schatte hem rond de vijftig jaar. Hij droeg een fraaie zwarte regenjas en een glimmende witzijden sjaal. De zwarte edenhoed, die hij bij het betreden van de recherchekamer had afgedaan, hield hij keurig op zijn knieën.

De Cock bezag zijn lang, ovaal, iets gebruind gelaat. De blik uit zijn grijsgroene ogen was koel, scherp observerend. De zwarte, strak achterover gekamde haren, waren grijs aan de slapen.

Voor vele vrouwen, zo concludeerde De Cock, een interessante aantrekkelijke man.

De oude rechercheur boog zich iets naar hem toe.

’De… eh, de wachtcommandant achter de balie,’ opende hij voorzichtig, ’meldde dat u mij wilde spreken over de dood van uw vriend?’

De man knikte.

’De heer Antonie de Lavaterne.’

’Wie heeft u van zijn dood bericht?’

’Vera… Vera de Koning. Ze vertelde mij dat zij bij u in de Warmoesstraat was geweest om te praten over een dode man, die in haar huis aan de Herengracht was gevonden. Ze wond zich daar nogal over op. Van u vernam ze dat die dode man Antonie de Lavaterne was.’

’Dat is juist.’

’Onmiddellijk na haar telefoontje ben ik naar de Warmoesstraat gestapt.’

De Cock keek hem oplettend aan.

’Wat is uw relatie tot Vera de Koning?’

De man glimlachte.

’Ze is, was mijn schoondochter. Mijn zoon Robert is enige jaren met haar getrouwd geweest.’

De Cock knikte begrijpend.

’En Vera de Koning wist dat u bevriend was met het slachtoffer?’ De man glimlachte.

’Daarom belde ze mij.’

’U bent?’

’Frederik Finken, de vader van Robert. Mijn vriendschap met Antonie de Lavaterne stamt uit onze studententijd. We waren beiden lid van hetzelfde dispuut.’

’U kent ook de echtgenote van Antonie de Lavaterne?’ Frederik Finken knikte.

’Uiteraard ken ik Gabriëlle.’

De Cock dacht even na.

’Op ons rust de droevige taak om Gabriëlle de Lavaterne te verwittigen dat haar man is overleden. Zou u, als vriend des huizes, die taak van ons willen overnemen? Ons ontbreken altijd troostende woorden.’

Frederik Finken aarzelde even.

’Dat… eh, dat wil ik.’

De Cock kwam uit zijn stoel overeind.

’Onze dank. U kunt gaan.’

Frederik Finken keek hem verwilderd aan.

’Ik ga niet. Ik ga niet. Ik ga niet.’

Hij herhaalde het als een echo.

De Cock toonde onbegrip.

’Waarom wilt u niet gaan? Weet u iets? Kunt u iets zinnigs aan ons onderzoek toevoegen? Tot leven kan ik uw vriend niet wekken.’ Frederik Finken keek hem vijandig aan.

’Dat wordt van u ook niet gevraagd of verlangd,’ reageerde hij nijdig. ’Ik wilde graag van u bijzonderheden horen. Ik wil weten onder welke omstandigheden Antonie de Lavaterne de dood vond.’

De Cock bleef ongeduldig en vroeg kortaf: ’Heeft Vera de Koning u niet ingelicht?’

Frederik Finken fronste zijn wenkbrauwen.

’Kent zij de toedracht?’

’Ik besprak met haar de vreemde ponjaard die uit de rug van uw vriend stak, een ponjaard in de vorm van een kruis.’ Frederik Finken keek hem belangstellend aan.

’En toen?’

De Cock antwoordde niet direct. Hij laste een kleine pauze in. ’Het is bij ons de gewoonte,’ ging hij verder, ’dat ik bij een onderzoek de vragen stel.’

Het gezicht van Frederik Finken kleurde rood.

’Ik wil weten hoe Vera de Koning op die ponjaard in de vorm van een kruis reageerde?’

De Cock wreef zich over zijn brede kin. Het was een gebaar om tijdwinst te krijgen.

’Kent u de Broederschap van het Kruis?’

Frederik Finken knikte.

’Ik ben lid van dat broederschap.’

’Antonie de Lavaterne?’

’Ook.’

’Kent u de bloedwraak?’

’Zeker.’

’En de bloedraad?’

Frederik Finken zuchtte diep.

’Ik ben er lid van,’ sprak hij traag. ’Ik ben lid van de bloedraad van de Broederschap van het Kruis. Ik ken de procedures die bij de broederschap inzake malversaties worden gevolgd.’ De Cock boog zich met een ruk naar hem toe.

’En u komt mij vragen,’ sprak hij bars, ’op welke wijze uw vriend Antonie de Lavaterne de dood vond?’

De blik van Frederik Finken vernauwde.

’Wat suggereert u?’

De Cock boog zich terug.

’Dat u medeverantwoordelijk bent voor de dood van uw vriend Antonie de Lavaterne, dat u en uw bloedraad de bloedwraak over hem hebben uitgesproken.’

Frederik Finken grinnikte.

’Ik ben geen voorzitter van de bloedraad.’

’Maar u hebt wel een stem.’

Frederik Finken knikte.

’De uiteindelijk beslissing ligt bij de voorzitter.’

De Cock keek hem scherp aan.

’Ik wil weten wie van de broederschap de Ponjaard van het Kruis hanteerde, met dodelijke afloop.’

Frederik Finken glimlachte.

’Dat is van uw standpunt uit bezien een begrijpelijke wens,’ sprak hij zalvend. ’Als rechercheur zoekt u een moordenaar.’ ’En ik zal hem vinden,’ sprak De Cock stellig. ’Al is dit de laatste affaire die ik in mijn leven behandel.’

Frederik Finken knikte.

’Uw reputatie kennende zult u de moordenaar van Antonie de Lavaterne zeker weten te ontmaskeren,’ sprak hij kalm. ’Daar twijfel ik niet aan.’ Hij schudde langzaam zijn hoofd. ’Maar niet onder de leden van onze bloedraad.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

’Niet onder de leden van uw bloedraad?’ herhaalde hij vragend.

Frederik Finken schudde opnieuw zijn hoofd.

’Er is door de bloedraad van onze broederschap over Antonie de Lavaterne nooit een bloedwraak uitgesproken. Zijn kruisdood is nooit door ons verlangd.’

5

Vledder sloeg met de muis van zijn rechterhand een paar maal tegen zijn voorhoofd. Het was een wild gebaar van verbijstering.

’Er is door de bloedraad van onze broederschap,’ imiteerde hij de stem van Frederik Finken, ’over Antonie de Lavaterne nooit een bloedwraak uitgesproken. Zijn kruisdood is nooit door ons verlangd.’

De jonge rechercheur gebaarde in de richting van De Cock. ’Maar die Antonie de Lavaterne,’ ging hij met stemverheffing verder, ’stierf wel met een ponjaard van het kruis in zijn rug. Toeval? Die Frederik Finken liegt. Zonder twijfel. Er is door de bloedraad wel degelijk een doodvonnis over Antonie de Lavaterne uitgesproken.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik vrees,’ sprak hij somber, ’dat we daar nooit achter zullen komen. Indien de leden van de bloedraad zouden toegeven dat Antonie de Lavaterne door hun toedoen stierf, dan zie ik wel mogelijkheden om alle leden van die bloedraad te arresteren terzake medeplichtigheid. Wanneer de bloedraad een lid van de broederschap tot uitvoering van het vonnis heeft aangezet en daarvoor het middel, het Ponjaard van het Kruis, heeft aangedragen, dan acht ik zelfs een claim op mededaderschap niet uitgesloten.’