Выбрать главу

De oude rechercheur wees omhoog.

‘Maak eerst vanaf die plek een paar plaatjes van het lijk en kom dan naar beneden. Ik wil details van zijn handen, de stiletto en zijn gezicht.’

‘Weet je wie hij is?’

De Cock knikte.

‘Antiquair Van Wateringen.’

Bram van Wielingen boog zich iets voorover en bekeek het gezicht van de dode.

‘Waarachtig,’ stamelde hij. ‘Het is Van Wateringen.’

‘Ken jij hem?’

De fotograaf knikte.

‘Ik heb wel eens wat bij hem gekocht. Vroeger.’

De Cock beluisterde de intonatie.

‘Later niet meer?’

Bram van Wielingen schudde zijn hoofd.

‘Die vent deugde voor geen meter. Een louche sujet. Zo link als een looie deur. Als hij de kans zag, belazerde hij de mensen… verkocht snuisterijen, prullaria en waardeloze souvenirs voor echt antiek.’

‘Niet netjes.’

Bram van Wielingen snoof.

‘Valt me mee dat ze hem nog niet eerder koud hebben gemaakt.’

‘Zo slecht?’

‘Absoluut.’

‘Weet jij iets van antiek?’

De fotograaf knikte vaag.

‘Ik kom nog wel eens op veilingen. Je weet nooit of je nog eens tegen een mazzeltje op loopt. Zo was ik laatst in Den Haag…’ De Cock wuifde het verhaal weg. Achter Bram van Wielingen had hij de kleine gestalte van dokter Den Koninghe ontdekt. Hij greep zich aan de leuning van de trap vast en hees zich behendig over het slachtoffer heen. Boven aan het luik duwde hij de fotograaf iets opzij, liep op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. De oude rechercheur had een zwak voor de kleine excentrieke lijkschouwer met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide, groen uitgeslagen garibaldihoed. ‘Hoe maakt u het?’ vroeg hij vriendelijk.

De dokter keek even naar hem op.

‘Best. Nou ja… alleen zo nu en dan geplaagd door jicht.’ De Cock glimlachte.

‘Ziekte van de welgestelden.’

Den Koninghe gromde.

‘Ik ben niet welgesteld… nooit geweest, en toch heb ik jicht.’

‘Misschien een reeks rijke voorvaderen?’

De kleine lijkschouwer negeerde de opmerking. Hij wees naar de dode onder aan de trap.

‘Had hij geen andere plek kunnen vinden?’

‘Ik denk niet,’ sprak De Cock traag, ‘dat het een eigen wilsbesluit was.’

Dokter Den Koninghe reageerde niet. Hij liep ruggelings de trap af en stapte voorzichtig over het slachtoffer heen. Daarna trok hij zijn pantalon aan de vouwen iets omhoog en hurkte bij de man neer. Zijn oude knieën kraakten. In een haast devoot gebaar drukte hij de beide oogleden toe, wierp een snelle blik op het heft van de stiletto en kwam direct weer uit zijn gehurkte houding omhoog. Met precieze bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen.

De Cock keek gelaten toe. Hij kende de reeks van bewegingen. De oude lijkschouwer wees op het lijk en blikte omhoog.

‘Hij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte met een strak gezicht.

‘Dat begreep ik, anders had ik u niet laten komen.’

De dokter zette zijn bril weer op, duwde zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet en kwam langs de trap omhoog.

‘Nog niet zo lang. Ik schat minder dan een uur. Zijn lichaamstemperatuur is nauwelijks gedaald.’

Boven aan de trap reikte De Cock hem een helpende hand.

‘Inwendige bloedingen?’

Dokter Den Koninghe knikte instemmend.

‘Inderdaad, inwendige bloedingen. Dat is bij dergelijke verwondingen vrijwel zeker de doodsoorzaak. Morgen na de sectie zal dokter Rusteloos het beslist bevestigen. Ik vermoed dat een of meer aderen rond het hart zijn geraakt.’

‘Kunt u nog iets zeggen over de dader?’

De tengere lijkschouwer gebaarde naar het luik.

‘De stiletto is hoog in de rug schuin naar beneden tot aan het heft in het lichaam gedrongen. Dat duidt op iemand met een flink postuur en krachtige armen.’

‘Een tennisser?’

‘Bijvoorbeeld.’

Dokter Den Koninghe knoopte zijn jacquet los en nam uit een zakje van zijn parelgrijs vest een zilveren horloge aan een ketting. Hij klikte het deksel van de kast open en keek op de wijzerplaat.

‘Ik heb weinig tijd,’ verontschuldigde hij zich. ‘Er ligt ergens in de Wijttenbachstraat nog een lijk op mij te wachten.’ De kleine lijkschouwer wuifde tot afscheid, draaide zich om en liep de zaak uit.

De Cock keek hem na. Daarna wendde hij zich tot de fotograaf, die zijn fraaie Hasselblad behoedzaam in zijn aluminium koffertje teruglegde.

‘Ben je klaar?’

Bram van Wielingen gebaarde om zich heen.

‘Ik heb alles. Morgen heb je de plaatjes glanzend op je bureau.’

‘Ik wil ook een prent van de gevel van dit pandje.’

‘Maak ik.’

‘Komt er nog een dactyloscoop?’

Bram van Wielingen knikte.

‘Zeker. Ben Kreuger had nog een klusje, maar je kunt hem elk ogenblik verwachten.’ De fotograaf blikte verwonderd om zich heen. ‘Waar is Vledder?’

‘Die brengt een mooie jonge vrouw naar huis.’

‘Dienstopdracht?’

De Cock glimlachte.

‘Dienstopdracht.’

‘Kon je het mij niet laten doen?’

De Cock keek hem grijnzend aan.

‘Ouwe bok,’ sprak hij laatdunkend.

Bram van Wielingen lachte. Hij pakte zijn koffertje, zwaaide met zijn vrije hand ten afscheid en verdween.

De Cock liep naar de twee broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze stonden bij de toegangsdeur van de antiekzaak met hun brancard geduldig op zijn teken te wachten. De oude rechercheur maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Het wordt een hele klus. Het is een zware man en de trap naar de kelder is smal.’

De oudste broeder glimlachte.

‘We zijn wel wat gewend. We halen ze soms van de vreemdste plekken.’ Hij wees voor zich uit. ‘Kunnen we hem al weghalen?’ De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik wacht nog even op de dactyloscoop.’

Met gierende remmen stopte een kleine rode sportwagen pal achter de ambulancewagen van de broeders. Een jonge vrouw, gekleed in een open blouse en een spierwitte pantalon, stapte uit, smeet het portier achter zich dicht en rende langs de broeders met hun brancard de winkel binnen.

De Cock versperde haar de weg.

De jonge vrouw keek hem verwilderd aan.

‘Wie bent u?’ schreeuwde ze. ‘Wat doet die ambulance voor de deur? Waar is Arthur?’

De Cock streek met zijn vlakke linkerhand over zijn breed gezicht. Het was een gebaar om tijd voor bezinning te maken.

‘Dat,’ sprak hij traag, hoofdknikkend, ‘waren drie vragen ineen.’ De jonge vrouw roffelde met haar vuisten op zijn borst. ‘Waar is Arthur… wat is er met Arthur?’

De Cock reageerde onbewogen.

‘Wie is Arthur?’

‘Mijn man.’

De Cock keek haar onderzoekend aan, monsterde haar slanke gestalte, bezag de lijnen van haar gezicht en schatte haar op voor in de twintig.

‘Uw man?’ vroeg hij verbaasd.

De jonge vrouw knikte heftig.

‘Arthur Van Wateringen.’

De Cock zuchtte omstandig. De oude rechercheur voelde er niets voor om de overspannen vrouw een blik in de kelder te gunnen.

‘Had… eh, had u hier een afspraak met uw man?’ vroeg hij ontwijkend.

De jonge vrouw schudde haar hoofd.

‘Een man aan de overkant van de straat waarschuwde mij dat er een ambulancewagen voor de deur van de zaak stond en dat er vermoedelijk iets met Arthur was gebeurd. Toen ben ik in mijn wagen gesprongen.’

De oude rechercheur knikte begrijpend. Hij pakte de jonge vrouw bij haar arm en leidde haar naar achter in de zaak, buiten het gehoor van de broeders.