Выбрать главу

‘Had jij zo’n uitleg nodig?’

De Cock zuchtte.

‘Dat doet niet terzake. Ze wilde dat verhaal aan mij kwijt. En ik heb geduldig geluisterd.’

Vledder snoof.

‘Dat ken ik van je.’

De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.

‘Ze vertelde dat verhaal omdat zij juist via die ushabti, dat magische beeldje, belangstelling kreeg voor de antiquair… voor de man Arthur van Wateringen. Om hem beter te leren kennen, toonde ze interesse voor antiek en ontdekte in de antiquair een totaal andere man dan de grove, onbenullige Iwan Terborch, met wie ze was getrouwd. De antiquair was voorkomend, lief, galant, las de verlangens van haar gezicht en bleek later, ondanks hun leeftijdsverschil, een uitbundige minnaar.’ Vledder knikte begrijpend.

‘Dus switchte ze.’

De Cock keek hem aan en schudde zijn hoofd.

‘Ik vind switchen in dit verband geen mooi woord. Ze vond in Arthur van Wateringen een beter passende levenspartner. Dat klinkt beter. Ze scheidde van Iwan Terborch en trouwde hem.’

‘Hoe groot is dat leeftijdsverschil?’

‘Vijfendertig jaar.’

Vledder floot tussen zijn tanden.

‘A llemensen.’

‘Arthur van Wateringen was negenenvijftig. Zij is vierentwintig.’

‘Hoe reageerde zij op zijn dood?’

De Cock zuchtte.

‘Aanvankelijk heel geëmotioneerd. Bijna panisch. Na enige tijd lukte het mij om haar wat te kalmeren. Ik heb toen de broeders van de Geneeskundige Dienst het lijk uit de kelder laten halen. Op de brancard heb ik haar alleen het gezicht van haar dode man laten zien. Ze kuste hem op zijn voorhoofd en zei: ’Arthur, vaarwel.”’

‘Meer niet.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het was een lief gebaar. Ik was eerst bang dat ze zou gaan janken of krijsen. Maar ze had zich snel van de schok hersteld en ik heb het aangedurfd om haar alleen met haar autootje naar haar huis in Amstelveen te laten rijden, zonder begeleiding.’ De oude rechercheur zweeg even en dacht na. Daarna keek hij naar Vledder op.

‘Ik… eh, ik heb er gisteravond niets van gezegd,’ opende hij voorzichtig, ‘maar ik vond dat het heel lang heeft geduurd voordat jij van de Herenmarkt naar de Oude Vensterstraat terugkwam. Wat heb je al die tijd met de mooie Elisa van Oldekerke uitgespookt?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik spook in diensttijd niets uit met mooie vrouwen. Dat wordt niet van mij verwacht.’

De Cock grinnikte.

‘Misschien verwachtte zij wat.’

Vledder keek hem verwijtend aan.

‘Zij verwachtte niets,’ reageerde hij snibbig. ‘We hebben nog eens gesproken over de vloek die op de verdwenen sarcofaag zou rusten.’

‘En?’

Vledder trok zijn schouders op.

‘Elisa had geen idee wat haar oudoom Pieter daarmee bedoelde. We hebben oude brieven die ze van hem in het verleden heeft ontvangen nog eens doorgenomen. Daarin hebben we niets over een vloek kunnen ontdekken. Wel het memoreren van haar groene ogen en de verwijzing naar de slang uit het paradijs. Verder vele ernstige aanmaningen van oudoom Pieter aan Elisa om vooral haar kuisheid te bewaren.’

De Cock lachte.

‘Kuisheid… sinds de pil een verloren begrip.’ Hij gebaarde voor zich uit. ‘En een polis… een verzekering?’ Vledder schudde zijn hoofd.

‘Elisa van Oldekerke zegt dat zij zelf geen verzekering heeft afgesloten, omdat ze de waarde van de sarcofaag aanvankelijk niet inzag. In verband met de vloek wilde ze dat ding zo snel mogelijk kwijt.’

De Cock knikte. ‘Dat weten we.’

‘Elisa was ervan overtuigd dat de sarcofaag door haar oudoom Pieter was verzekerd. Oudoom Pieter verzekerde volgens haar elk verzamelobject. Ze zou zich voor opheldering in verbinding stellen met de executeur-testamentair.’

De Cock knikte begrijpend.

‘De executeur-testamentair van oudoom Pieters nalatenschap.’

‘Precies.’

‘Heb je zijn naam?’

Met een brede grijns op zijn gezicht trok Vledder zijn notitieboek uit de binnenzak van zijn colbert.

‘Ik wist dat je ernaar zou vragen.’ Hij sloeg het boekje open. ‘Het is Pieter-Jan van Oldekerke, kleinzoon van oudoom Pieter, Wassenaarseweg 1317 in ’s-Gravenhage.’

De Cock glimlachte.

‘Bel hem eens op, vraag wat hij weet van de bronzen ibis en de vloek die daarop zou rusten, probeer of hij bereid is om ons een afschrift van het bewuste testament te sturen. Ga verder eens na of Iwan Terborch een strafblad heeft en…’

De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep:

‘Binnen.’

In de deuropening verscheen een lange, forsgebouwde man. De Cock schatte hem op achter in de dertig. Hij droeg een slobberig lichtgrijs kostuum met een te opzichtige rode stropdas. De schaduw van een doorbrekende baard kleurde zijn gezicht asgrauw. Met soepele tred liep hij op de grijze speurder toe en bleef bij zijn bureau staan.

‘U bent rechercheur De Cock?’

De grijze speurder knikte.

‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij wat vermoeid. ‘Wat kan ik voor u betekenen?’

De man gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

‘Kan ik erbij gaan zitten?’

De Cock knikte geschrokken.

‘Zeker, zeker. Neemt u plaats.’

De man liet zich op de stoel zakken en boog zich iets naar hem toe.

‘Ik ben Kees… of feitelijk Cornelis… Cornelis van der Graft. Ik werk bij het veilinghuis De Hoop aan het Karthuizersplantsoen in de Jordaan. Vanmorgen ben ik gebeld door dat vrouwtje Van Oldekerke van de Herenmarkt. Ze vertelde dat men uit het magazijn van de antiquair aan de Oude Vensterstraat haar sarcofaag had gestolen.’

De Cock knikte.

‘Ze heeft gisteravond bij ons aangifte gedaan van diefstal.’ Cornelis van der Graft verschoof iets op zijn stoel.

‘Ik… eh, ik voel mij een beetje schuldig. Ziet u… ik heb haar naar die antiquair gestuurd.’

De man zweeg even en krabde achter in zijn nek.

‘Ze kwam met dat ding bij mij om het door ons huis te laten veilen. Dat heb ik haar afgeraden. Het is dan maar net wat de gek ervoor geeft. Ik heb er niet zoveel verstand van, maar volgens mij is die sarcofaag een vermogen waard. Dus adviseerde ik haar om de sarcofaag door een erkend antiquair te laten taxeren.’

‘Dat werd Van Wateringen aan de Oude Vensterstraat.’ Cornelis van der Graft knikte.

‘Er schoot me niet zo gauw een andere antiquair te binnen. In ons wereldje kom je die luitjes nog wel eens tegen. Als we iets leuks in de aanbieding hebben, staan ze vooraan.’

De Cock kneep zijn lippen opeen.

‘Hij is dood,’ sprak hij strak.

Het gezicht van Cornelis van der Graft versomberde.

‘Dat heb ik gehoord. Dat vrouwtje vertelde het mij. Vermoord. Jullie vonden hem onder aan de trap van zijn kelder. Een dolk in zijn rug.’

De Cock keek hem quasi bewonderend aan.

‘U bent goed geïnformeerd.’

Cornelis van der Graft zuchtte.

‘Jammer voor de man. Ik ken hem wel niet zo goed, maar je wilt toch niet dat iemand op zo’n rottige manier aan zijn eind komt. Een beetje onchristelijk.’

De Cock gniffelde om het taalgebruik van de veilingman. Hij keek hem vragend aan.

‘Ik ken nog niet de reden van uw komst,’ sprak hij vriendelijk. ‘Wat hebt u ons te vertellen?’

Cornelis van der Graft boog zich nog verder naar voren. Zijn ellebogen steunden op het bureau van De Cock.

‘Ik geloof niet in diefstal.’

De oude rechercheur trok zijn wenkbrauwen op.

‘U gelooft niet dat de sarcofaag is gestolen?’ vroeg hij verwonderd.

Cornelis van der Graft schudde zijn hoofd.

‘Ik geloof er geen barst van. Zal ik jullie tweetjes nu eens precies vertellen hoe het is gegaan?’