Выбрать главу

Volgens Peter Freedestein, die ik gisteren nog eens uitgebreid heb verhoord, stelde Victor Handgraaf voor om de al enige tijd op de bank afwezige Anton van Heusden niet in de prijs te laten meedelen. De anderen stemden daar zonder enig voorbehoud mee in.”

Vledder glimlachte.

“Ha, Anton van Heusden werd misgekleund.”

De Cock sprak verder en genoot van zijn aandachtige gehoor.

“Toen Van Heusden na zijn periode van ziekte op de bank terugkwam, bemerkte hij dat zijn vier collega’s ontslag hadden genomen en een profijtelijke Handgraaf Foundation hadden gesticht. Onder het personeel van de bank ging het gerucht dat de Foundation was opgericht met geld van een gewonnen loterijprijs. Toen Van Heusden vroeg naar zijn deel van die prijs, zeiden de lieden van de Foundation dat hij, Anton van Heusden, nooit lid van het loterijclubje was geweest.”

Adelheid van Buuren reageerde fel.

“Wat een rotstreek!”

“Inderdaad, een pure rotstreek. Van Heusden begreep dat hij zijn aanspraken op een deel van het loterijgeld niet kon bewijzen. Er was geen enkele vorm van administratie, en regels voor de loterijclub waren nooit vastgelegd. Ook de namen van de deelnemers stonden nergens genoteerd. Toen Anton van Heusden van een vriend voor weinig geld het sigarenwinkeltje aan de Oude Hoogstraat kon overnemen, nam hij ontslag bij de bank.”

Fred Prins fronste zijn wenkbrauwen.

“Hij liet de zaak verder rusten?”

Het gezicht van De Cock versomberde.

“Tot bij zijn dochter een tumor in de lever werd geconstateerd. Een zeer kwaadaardige tumor, met een omvang van meer dan vijf centimeter. Van Heusden kreeg te horen dat zo’n grote tumor niet meer door een operatie was te verwijderen. Met andere woorden: zijn dochter was ten dode opgeschreven.”

De Cock zweeg even en nam een slok van zijn cognac.

“Op een dag ontdekte Anton van Heusden dat het een bekwaam chirurg in een peperdure kliniek in Amerika was gelukt om met succes bij een mens een tumor van een omvang van zesenhalve centimeter uit de lever te verwijderen. Omdat aan die operatie ook een lange tijd van toezicht en revalidatie was gekoppeld, kon Van Heusden dat financieel natuurlijk niet opbrengen.”

Vledder knikte.

“Ik begrijp het. Hij stapte naar de directeuren van de Handgraaf Foundation en smeekte hun zijn dochter te redden.”

Adelheid van Buuren steunde en sloeg geëmotioneerd haar hand voor haar gezicht.

“Ooo…ze weigerden?”

De Cock liet zijn hoofd zakken.

“Toen zijn dochter na enkele maanden aan de tumor overleed, besloot Van Heusden wraak te nemen.”

De oude rechercheur nam een kleine pauze.

“Van zijn vroegere directe chef bij de IJsselsteinse Bank,” ging hij verder, “heb ik gehoord dat Anton van Heusden bekendstond als een zeer gelovig man. Vermoedelijk is uit dat geloof het denkbeeld ontstaan dat de zondaren die naar zijn overtuiging voor de dood van zijn enige dochter verantwoordelijk waren, God nog in hun dood zouden moeten bidden om genade.”

Vledder zuchtte.

“De dood in gebed.”

“Dat zeg je mooi, Dick,” reageerde De Cock, “maar de gevouwen handen met de gelijmde vingers berustten ook op praktische overwegingen. De lichamen van Handgraaf en Cornelis Grijpskerk legde hij na de bedwelming in zijn eigen bad, dat hij vulde met leidingwater. Daar liet hij ze verdrinken. Van Heusden wist niet precies hoelang de bedwelming van zijn slachtoffers zou duren. Met vastgelijmde handen en vastgebonden schoenveters zouden ze…als ze eventueel te snel uit hun bedwelming zouden ontwaken, toch niet aan de dood kunnen ontsnappen.”

Vledder zwaaide met een gestrekte arm om aandacht te vragen.

“Waarom wilde Anton van Heusden ook Freedestein ombrengen? Hij had hem toch niet om geld gevraagd?”

De Cock zuchtte. De lange uiteenzetting vermoeide hem.

“Peter Freedestein,” legde hij uit, “bleek bereid om Van Heusden te bellen en hem te zeggen dat hij wist dat hij de moorden had gepleegd, en waarom.”

Vledder knikte begrijpend.

“Juist, want die bereidheid was door de heilige hermandad in de persoonlijke vorm van De Cock afgedwongen.” Hij grinnikte en trok zijn gezicht in een waarderende grijns. Dit was zijn oude leermeester in optima forma. Zo wilde hij ook worden.

De Cock ging door.

“Dat was voor Anton van Heusden de reden om Peter Freedestein bij hem thuis voor een drankje uit te nodigen.”

“Met voor Van Heusden de verrassing van nog een stel ongenode gasten en een einde met zijn gezicht op de stoeptegels,” zei Fred Prins lachend.

De Cock keek ernstig en schonk nog eens in. Hij had zijn uitleg gegeven.

Vledder fluisterde zijn vriendin toe: “Denkwerk, Adelheid, combineren en deduceren, zo word je groot in dit vak.”

“Dat gaat jou wel lukken, Dick,” antwoordde ze met een liefdevolle blik.

Ze mengden zich in het gesprek net de anderen en de onderwerpen werden algemener. De gruwelijke moorden zakten wat naar de achtergrond.

Mevrouw De Cock kwam uit de keuken met schalen vol lekkernijen.

“Misdaad loont!” riep Appie Keizer haar toe.

Het was al vrij laat toen alle gasten waren vertrokken.

Mevrouw De Cock schoof een poef bij en ging voor de fauteuil van haar man zitten.

“Ik heb vanavond gewacht tot iemand het zou vragen.”

“Wat?”

“Volgens mij klopt het niet.”

“Wat klopt niet?”

“Van Heusden kan die moorden nooit alleen hebben gepleegd. Hij moet hulp hebben gehad. Het kan niet anders. Ga maar na…het slepen van die lichamen en ze in het bad met leidingwater tillen, daarna de doden weer uit dat bad hijsen, het vervoer van de lijken naar de Keizersgracht…dat kan hij toch nooit alleen hebben gedaan? Dat moet jij toch ook begrijpen.”

De Cock haalde achteloos zijn schouders op.

“Anton van Heusden zegt van wel. Hij zei: Ik deed het alleen en dat hou ik tot mijn dood toe vol.”

“En jij gelooft hem?”

De Cock antwoordde niet direct.

“Ik heb aan de hulp van zijn vrouw gedacht. Die woont in een bescheiden tuinhuisje aan de rand van de stad. Ik heb zelfs aan Laurens van der Dungen gedacht. Zijn Willemijn zou hem voor die hulp dankbaar zijn geweest.”

“En?”

De Cock zuchtte.

“Ik laat het maar zo.”

“Komt de officier van justitie niet op het idee van enige hulp?”

De Cock streek haar liefkozend over haar haren.

“Zoveel schranderheid moet je bij justitie niet verwachten.”

EOF