Выбрать главу

“Dat klinkt pathetisch.”

“Wat doen we?”

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

“Onderzoeken,” antwoordde hij kort. “We halen vanavond die brief van Sander van de Koningshof op. Daarna gaan we naar Irene van Moerkapelle. Zij heeft met geen woord over strubbelingen met een zoon van haar gerept. En dat vind ik vreemd. Dat gesprek tussen haar en Sander van de Koningshof moet toch emotioneel geladen zijn geweest. Ik vraag mij af of Sander haar van zijn plannen heeft verteld.”

Vledder keek hem gespannen aan.

“Je bedoelt een alternatief…of je breekt jouw verhouding met die man af…of ik maak hem van kant?”

De Cock knikte.

“Ik schat dat het gesprek tussen Irene van Moerkapelle en haar 46 zoon Sander in die trant is beëindigd.”

Vledder zuchtte diep.

“Dan is het inderdaad vreemd dat ze tegen ons over dat gesprek heeft gezwegen. Ze opende heel laconiek: het schijnt, dat Henry van de aardbodem is weggevaagd. Veel meer dan dat zijn naam Henry van Nimwegen luidde en dat hij als chirurg was verbonden aan de kliniek van de Helende Meesters, heeft ze ons niet verteld.”

De Cock grijnsde.

“Voor ons voldoende om nu met een lastige klus opgescheept te zitten.”

Vledder trok zijn neus op.

“Ik vond dat je het gesprek met Simon de Mirambeau over de gestolen sleutel van Michel-Jan wat abrupt afsloot.”

De Cock gniffelde.

“Het leek mij niet verstandig om daar dieper op in te gaan.”

“Waarom niet?”

“Het verhaal van die gestolen sleutel behandel ik liever met beleid. Ik wil mijzelf niet graag in een situatie manoeuvreren waardoor ik gedwongen zal worden om toe te geven dat ik het huis van het slachtoffer ben binnengedrongen door gebruik te maken van het apparaatje van Handige Henkie.”

Vledder lachte.

“Het is voor het eerst dat ik merk dat jij je over het gebruik van dat apparaatje zorgen maakt.”

Over het gezicht van de grijze speurder gleed een zoete grijns.

“Ik heb mij tijdens mijn onderzoeken altijd strikt aan de wet gehouden.”

Vledder snoof verachtelijk.

“Als je dat zo uitkwam.”

De Cock reageerde niet. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na.

“Wil je nu al naar de Linnaeusparkweg?”

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

“We gaan eerst even naar Smalle Lowietje. Mijn droge keel dorst naar het fluweel van een cognackie.”

6

Rechercheur De Cock wandelde op zijn gemak door de Lange Niezel. Hij had in zijn lange loopbaan die smalle straat zo vaak doorkruist, dat elke gevelsteen hem vertrouwd was. Het viel hem op dat het druk was…ongewoon druk. De toeloop naar de Wallen was imposant.

Flarden muziek waaierden uit de open ramen van de cafés. Het heerlijke, zwoele zomerweer had de mensen uit hun huizen gelokt. Wellicht was de warmte van de laatste dagen ook verantwoordelijk voor een opgeklopte mannelijke potentie. De ongewone toeloop duidde daarop. Voor de liveshows met grove imitatieseks stonden de heren dubbeldik in de rij. Ook de schunnige etalages van de seksshops met uitdagende opblaasvrouwen en penissen in talrijke fatsoenen trokken veel bekijks.

Schuin voor hem uit liep Vledder. De jonge rechercheur had altijd wat moeite met de gezapige slentergang waarmee De Cock zich gewoonlijk voortbewoog. Zijn dadendrang pulseerde in een hoger tempo.

De oude rechercheur lichtte in het voorbijgaan beleefd zijn hoedje voor Zwarte Sjaan, een eerbiedwaardige hoerenwaardin, die hij al een eeuwigheid kende. Ze was oud geworden, vond hij. Het viel hem op. Haar gezicht zag grauw en haar ogen stonden dof. Het te zwart geverfde haar en de te nadrukkelijke make — up gaven aan dat ouder worden een extra accentje. Toen hij als jonge en onervaren rechercheur aan het bureau Warmoesstraat begon, was Zwarte Sjaan zonder meer de mooiste vrouw die op de Walletjes was te consulteren.

De Cock bekeek bij het passeren zijn eigen spiegelbeeld in een caféruit en grijnsde breed. De jaren waren ook aan hem niet ongemerkt voorbijgegaan. Hij bezag het met enige gelatenheid. Het beeld maakte hem niet somber of verdrietig. Integendeel. Hij was in wezen een opportunist, die in zijn levensstijl een zonnige blijheid voorstond. Op den duur was zijn lijf wat massaler geworden, zwaarder, compacter. Na zijn veertigste was alles ook wat dieper op zijn heupen gezakt.

Maar zijn hart klopte nog onstuimig en de wil om op zijn eigen wijze de misdaad te bestrijden, tintelde tot in de toppen van zijn vingers.

In het schemerig intiem lokaaltje op de hoek van de Oude Barndesteeg en de Achterburgwal, door de eigenaar Lowietje vol trots zijn ‘etablissement’ genoemd, hees De Cock zijn omvangrijk bovenlijf op een barkruk en keek rond. Vanaf zijn vertrouwde plek aan het uiteinde van de bar, had hij een goed overzicht over de aanwezigen.

Hij legde zijn oude hoedje op zijn knie en leunde voorover. Hij zat graag zo aan de bar. Als zijn werk in de misdaad het even toeliet, wipte hij met zijn maatje Vledder het politiebureau uit.

Samen slenterden ze dan op hun gemak langs de rode lichtjes en lichte meisjes naar het cafeetje aan de Wallen, waar De Cock iedereen kende. De grijze speurder genoot de reputatie in de onderwereld meer vrienden te tellen dan daarbuiten. Hoewel hij heel goed wist dat zijn superieuren die reputatie uiterst twijfelachtig vonden, sprak De Cock het nooit tegen.

Caféhouder Lowietje, wegens zijn tengere gestalte en geringe borstomvang meest ‘Smalle’ Lowietje genoemd, streek met zijn handjes langs zijn morsig vest en liep vrolijk op de grijze speurder toe. Zijn vriendelijk muizensmoeltje glom van genegenheid.

“Het oude recept?”

De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verlangd. De vraag vormde slechts een inleiding…een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en te voorschijn kwam met een fles pure Franse cognac Napoleon, die de kastelein speciaal voor hem gereserveerd hield.

De tengere caféhouder zette drie diepbolle glazen op de bar.

Lowietje dronk altijd een glas mee. Behoedzaam schonk hij in.

De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de kastelein hem nu al jaar en dag bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, probeerde hij in zijn herinnering vast te leggen.

Hij hief het glas, schommelde het zachtjes in zijn hand en snoof.

Op zijn breed gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden. Even sloot hij zijn ogen, toen zette hij het glas omzichtig op de bar terug.

Smalle Lowietje keek hem verwonderd aan.

“Je hebt geen toost uitgebracht,” sprak hij spijtig. “En daar geniet ik juist altijd zo van. Jij kunt van die heerlijke dingen zeggen.”

De Cock trok een somber gezicht.

“Ik heb gisteravond om acht uur op de televisie naar het nieuws gekeken.”

Lowietje lachte.

“Dat doet half Nederland.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik prijs mij gelukkig. Ik hang niet vaak voor de buis. Ik ben ‘s-avonds vaak op pad, doe onderzoeken. Nieuws op televisie is een verschrikking. Wat ik gisteravond in dat halfuurtje nieuws aan ellende over mij kreeg uitgestort…ongelofelijk. Gruwelijkheden, oorlogen, hongersnoden. Een mens kan dat nauwelijks verwerken.”

Smalle Lowietje reageerde verrast.

“Jij zit met je werk toch altijd in de ellende.”

De Cock knikte.

“Maar dat kan ik aan. Aan de ellende die ik in mijn werk ontmoet, kan ik wat doen. Ik kan mensen die een ander leed berokkenen, opsporen, arresteren, voor de rechter brengen. Maar met de ellende van het nieuws kan ik niets. Ik moet het machteloos consumeren.”