Выбрать главу

“Van wie?”

“Van u.”

Mevrouw van Moerkapelle grinnikte.

“Van mij?”

De Cock knikte.

“Sander heeft niets met de moord op Henry van Nimwegen te maken.”

Mevrtouw van Moerkapelle gebaarde heftig.

“Hij heeft ermee gedreigd. Weet u dat hij echt met een groot mes voor de deur van Henry’s woning heeft gestaan?”

De Cock knikte traag.

“Dat heeft hij ons verteld.”

“En moet ik die jongen dan weer bij mij in huis nemen?”

De Cock spreidde zijn handen.

“Hij meende in uw belang te handelen…een soort wanhoopsdaad uit liefde…liefde voor zijn moeder.”

Irene van Moerkapelle zuchtte.

“En als ik vandaag of morgen weer een man ontmoet, ben ik dan afhankelijk van de goedkeuring van mijn zoon?”

De Cock boog zich naar haar toe.

“In ieder geval,” raadde hij aan, “zou ik mij met die jongen verzoenen. Stel duidelijk wederzijdse standpunten vast. Een herhaling van de affaire Henry van Nimwegen mag niet meer gebeuren.”

Irene van Moerkapelle boog haar hoofd.

“Ik zal hem opzoeken en als hij wil mag hij weer bij mij in huis komen.”

De Cock glimlachte beminnelijk.

“Lief van u.”

De oude rechercheur zweeg even. Peinzend.

“Uit onze vorige gesprekken,” veranderde hij van onderwerp, “heb ik begrepen dat Henry van Nimwegen in die korte periode dat u omgang met hem had, nogal vertrouwelijk was. Hij vertelde over zijn relatie met de andere chirurgen in de kliniek van de Helende Meesters. Heeft hij u wel eens iets over een miljoen verteld?”

Mevrouw van Moerkapelle fronste haar wenkbrauwen.

“Een miljoen…wat voor een miljoen?”

“Geen flauw vermoeden. Onder de overeenkomsten van Simon de Mirambeau en Marcel van Diemen staat iets over een schuld van een miljoen.”

Irene van Moerkapelle trok haar schouders op.

“Ik heb nooit iets over een schuld van een miljoen gehoord. Dat weet ik zeker.”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“We hebben in de woning van Henry van Nimwegen aan de Herengracht geen overeenkomst tussen hem en de andere chirurgen kunnen vinden.”

Irene van Moerkapelle grijnsde.

“De papieren van Henry liggen bij mij.”

“Bij u?”

Ze knikte.

“Kort voor zijn dood heeft hij die aan mij gegeven om te bewaren.”

“Waarom?”

“Ik denk dat hij bang was dat Michel-Jan in zijn papieren zou gaan snuffelen. Henry lag voortdurend met zijn zoon overhoop.”

“En zijn relatie met zoon Julius?”

“Was ook niet best.”

De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit.

“Die papieren van Henry…mag ik die eens inzien?”

Irene van Moerkapelle staarde even voor zich uit. Daarna knikte ze traag.

“Wanneer?”

De Cock keek haar strak aan.

“Nu.”

Vanaf de lange brede gang slofte De Cock door de tempel van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden aan de Brouwersgracht. Vledder volgde in zijn kielzog. De oude rechercheur keek omhoog naar de serie fraaie kroonluchters en onderging de subtiele sfeer van een intieme mystiek.

Voor in de tempel, eenzaam, in het midden van de lange tafel met de houten zetels voor de aristocraten, zat Michel-Jan van Nimwegen. Hij droeg weer een zwarte pantalon met een zwarte blouse die hooggesloten eindigde in een stijve witte boord.

De Cock liep op hem toe en ging tegenover hem zitten.

“Ik ben u zeer erkentelijk voor uw medewerking,” sprak hij plechtig. “U loopt door uw toezegging wellicht enig risico, maar we zullen dat tot een minimum beperken.”

Michel-Jan maakte een stijve buiging.

“Sinds de moord van Kaïn op Abel,” sprak hij ingetogen, “heeft God zich intens met het begrip ‘doodslaan’ beziggehouden. Ik denk dat die moord God onaangenaam heeft verrast. Dat is beslist de reden dat Hij Mozes heeft bevolen om het gebod Gij zult niet doodslaan in de Tien Geboden op te nemen. En die Tien Geboden vormen de basis van mijn geloof, vandaar mijn medewerking.”

“Dat klinkt aannemelijk.”

Vledder mengde zich in het gesprek.

“Hoe laat begint de bijeenkomst?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Er is geen bijeenkomst. Michel-Jan van Nimwegen heeft zich grote moeite getroost om alle gelovigen tijdig te berichten dat de bijeenkomst vanavond niet doorgaat.”

Vledder reageerde verrast.

“Dus Rudolf Akersloot komt niet.”

De Cock schonk hem een flauwe glimlach.

“Rudolf Akersloot komt niet.”

Vledder grinnikte vreugdeloos.

“Wat doen wij dan hier?”

“Wachten.”

“Op wie…op wat?”

“De moordenaar.”

Vledder slikte.

“Komt die?”

Michel-Jan spreidde zijn handen in een theatraal gebaar.

“Dat hopen wij.”

De Cock schoof de mouw van zijn oude regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Hij had nog een paar minuten. De oude rechercheur drukte Michel-Jan van Nimwegen stevig de hand.

“Blijf kalm.”

De oude rechercheur stond van zijn zetel op en leidde Vledder naar een hemelsblauw fluwelen gordijn, dat de tempel achter het spreekgestoelte afsloot. Door twee kieren in het gordijn was de verlichte tempel met de eenzame figuur van Michel-Jan van Nimwegen goed zichtbaar.

Vledder fluisterde.

“Wat doen Appie Keizer en Fred Prins buiten.”

De Cock schoof iets naar hem toe.

“De buitendeur van de tempel…de deur waardoor wij vanavond zijn binnengekomen…staat wijdopen. Dat heeft Michel-Jan van Nimwegen aan de moordenaar beloofd. Appie Keizer en Fred Prins hebben elk een mobiele telefoon. Ze houden die deur in de gaten. Zo gauw er iemand naar binnen gaat, wachten ze enige minuten en komen dan naar binnen. Ze mogen niemand naar buiten laten komen…onder geen voorwaarde.”

Vledder zuchtte.

“Weet jij wie er komt?”

“Ja.”

“Hoe laat?”

“Acht uur.”

“Wie?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Kijk en huiver.”

Hij keek opnieuw op zijn horloge. Het was drie minuten voor acht. De grijze speurder voelde hoe de spanning zijn bloeddruk opstuwde. Zijn oude hart pulseerde in de toppen van zijn vingers. Die momenten van spanning, zo wist hij, kostten hem jaren van zijn leven.

Het mobieltje in zijn hand maakte een zacht geluid.

“Er staat een man voor de deur.” Het was de stem van Fred Prins. “Hij kijkt om zich heen en weifelt. Zal ik naar hem toe lopen?”

De Cock verbleekte.

“Nee…niets doen. Hij moet zich on bespied wanen en uit zichzelf naar binnen gaan.”

“Oké.”

De Cock zuchtte diep. Hij tuurde door het gordijn en rilde.

Vanuit de brede gang kwam een man de tempelruimte binnen.

Hij liep traag, met een iets gebogen hoofd, door het middenpad langs lange rijen lege kerkbanken op Michel-Jan van Nimwegen toe. Even bleef hij voor hem staan, toen trok hij de houten stoel, waarop De Cock had gezeten, naar zich toe en nam tegenover hem plaats.

De Cock gaf Vledder een duw.

“Nu.”

De jonge rechercheur stormde door een opening in het hemelsblauwe gordijn naar voren.

De man stond geschrokkea op, wierp de stoel om en vluchtte in de richting van de brede gang. Nog voor hij die had bereikt, stortte Fred Prins zich bovenop hem. Hij hield hem met zijn borst op de vloer en nam zijn armen in een greep.

Vledder bukte bij de man neer en draaide diens gezicht opzij.

Verbaasd keek hij omhoog naar De Cock.

“Het is,” slikte hij, “het is Peter van Houten.”

De oude rechercheur knikte.

“De langstlevende chirurg van de kliniek van de Helende Meesters.”