Выбрать главу

“Hoe maakt u het?” vroeg De Cock belangstellend.

Over het gezicht van dokter Den Koninghe gleed een droevige grijns. Hij wees naar de ramen waardoor het zonlicht stralend binnenviel.

“Onbegrijpelijk…buiten prachtig weer, al wekenlang volop zomer. Hoogconjunctuur, wij waren in ons kleine landje nog nooit zo rijk. Men zou toch verwachten dat eenieder jubelend van het leven genoot.”

Hij schudde zijn hoofd.

“Ik heb vanmorgen,” sprak hij somber, “al drie zelfmoorden afgewikkeld.”

De kleine lijkschouwer deed een stap in de richting van het slachtoffer. Kort daarna draaide hij zich aarzelend om en keek naar De Cock.

“Heb je er bezwaar tegen dat de broeders hem even naar het droge trekken? Ik heb niet graag bloed aan mijn schoenen.”

De oude rechercheur blikte naar Bram van Wielingen.

“Heb je dit?”

De fotograaf liet zijn Hasselblad zakken.

“Ik ben klaar. Morgenmiddag na de gerechtelijke sectie heb je de plaatjes op je bureau.”

Hij stak zijn wijsvinger op.

“Ik zou maar niet op Ben Kreuger rekenen. Vraag maar of je bij hem op de wachtlijst kan komen. De dactyloscopische dienst is overbelast.”

De Cock knikte begrijpend.

“Ik maak wel een afspraak.”

De oude rechercheur gebaarde naar dokter Den Koninghe.

“Het lijk kan naar het droge.”

Een van de broeders pakte het slachtoffer onder de oksels vast en sleepte hem uit de bloedplas.

De kleine lijkschouwer trok de pijpen van zijn streepjesbroek iets omhoog en knielde bij het slachtoffer neer. Hij drukte de rug van zijn rechterhand even tegen de wang en voelde aan de kin. Daarna kwam hij weer omhoog. Zijn oude knieën kraakten.

Met precieze bewegingen nam hij zijn brilletje af, pakte de witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn brillenglazen schoon. Daarna zette hij zijn brilletje weer op en plooide zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.

De Cock wachtte geduldig. Hij kende de ceremonie en wist dat het geen zin had om die te onderbreken.

Dokter Den Koninghe wees naar het lijk.

“Hij is dood.”

Het klonk zoals altijd laconiek.

De Cock knikte.

“Lang?”

Dokter Den Koninghe tuitte zijn lippen.

“Ik schat toch meer dan vierentwintig uur. Vermoedelijk nog langer. Ik vermoed dat hij eergisteren in de avond of in de nacht is overleden.”

“Doodsoorzaak?”

“Overduidelijk. Bloedverlies. Alleen de wond in de hals van het slachtoffer is uitzonderlijk klein voor een slagaderlijke bloeding…slechts groot genoeg om de slagader te raken. Bovendien is de wond verticaal toegebracht en niet horizontaal, zoals gewoonlijk. Ook kwam ik in het verleden bij soortgelijke moorden veel uitgebreidere verwondingen tegen.”

Hij dacht even na.

“Vraag morgen aan dokter Rusteloos eens over zijn bevindingen in dergelijke gevallen.”

De Cock knikte.

“Ik zal het Vledder zeggen. Hij woont in de regel de secties bij. Daar heb ik geen zin meer in.”

Dokter Den Koninghe blikte om zich heen.

“Waar is die jongen?”

De Cock duimde over zijn schouder.

“Praat in een kamer hiernaast met een zoon van het slachtoffer. Die kwam net terug van vakantie, toen hij met dit beeld werd geconfronteerd.”

“Verschrikkelijk.”

“Inderdaad.”

De kleine lijkschouwer glimlachte.

“Groet Vledder van mij.”

Hij wuifde, draaide zich om en liep het vertrek uit.

De Cock wenkte de broeders naderbij.

Zij tilden het lijk op hun brancard, drapeerden er een laken omheen, sloegen de canvas flappen dicht en sjorden de riemen vast. Zacht wiegend droegen ze hem de kamer af.

De Cock keek de broeders na en overdacht hoeveel malen hij in zijn lange carrière als rechercheur een dergelijk beeld had aanschouwd…hoe vaak hij een dodelijk slachtoffer van geweld had zien wegdragen.

Om de mond van de oude rechercheur gleed een droeve grijns.

Op de rommelige zolderkamer van zijn herinneringen was het antwoord niet zo snel te vinden.

Vledder kwam het vertrek binnen. Hij gebaarde achter zich.

“Ik ben voor de zekerheid maar bij hem gebleven tot ik door het raam de wagen van de Geneeskundige Dienst zag wegrijden. Ik geloof dat Julius van Nimwegen nu pas langzaam gaat beseffen wat er met zijn vader is gebeurd.”

“Beschuldigt hij nog steeds zijn broer Michel-Jan?”

“Absoluut.”

“Godsdienstfanaat.”

“Ja.”

“Waar is Julius nu?”

“In zijn eigen kamer.”

“Klopt zijn verhaal?”

“Voorzover ik dat in die korte tijd heb kunnen verifiëren…lijkt die Julius mij wel betrouwbaar. Hij woont hier maar tijdelijk bij zijn vader.”

“Tijdelijk?”

“Tot zijn studie is voltooid. Hij studeert aan de Vrije Universiteit, sociologie. Hij staat nog ingeschreven bij zijn moeder in Bussum. Daar woont hij officieel.”

“En hij was met vakantie?”

Vledder trok zijn schouders op.

“Er staat bagage van hem in de hal. Daaruit kan ik verder niets concluderen. Hij zegt dat hij vandaag van vakantie is teruggekomen, per trein.”

“Met de trein?”

“Ja.”

“Uit Spanje?”

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

“Ik vond dat ook al vreemd. Die afstand overbrug je toch met een vliegtuig.”

“Heb je hem dat voorgehouden?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Jij moet zelf maar eens met hem gaan praten. Jij bent beter in het verhoor dan ik.”

De jonge rechercheur krabde zich achter in de nek.

“Er was nog iets geks. Julius van Nimwegen vroeg mij of de wond in de hals van zijn vader horizontaal of verticaal was toegebracht.”

De Cock keek hem verrast aan.

“Wat heb je gezegd?”

“Dat ik het niet wist. Ik heb niet zo intens op die wond in de hals van het slachtoffer gelet.”

“En?”

“Wat bedoel je?”

“Heb je aan Julius van Nimwegen gevraagd waarom hij die vraag stelde?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Dat antwoord gaf hij zelf. Als het een verticale wond is, zei hij…in de lengterichting van de ader…dan bestaat er geen twijfel. Haal dan Michel-Jan maar op en arresteer hem. Hij woont op de Brouwersgracht zevenhonderdzeventien. Dat is een oud pakhuis. Hij houdt daar ook bijeenkomsten van dierbare geloofsgenoten.”

De jonge rechercheur zuchtte.

“Zijn stem droop van sarcasme. Ik heb hem daarna gevraagd waarom hij er zo zeker van was dat bij een eventuele verticale wond aan de hals, zijn broer Michel-Jan zonder enige bedenking de dader was.”

“Wat antwoordde Julius?”

“Op aandringen van vader,” zei hij, “studeerde Michel-Jan medicijnen.”

3

Vledder wees naar zijn computer.

“Ik heb Ben Kreuger van de dactyloscopische dienst een emailtje gestuurd. Ik krijg zojuist bericht terug. Hij heeft ruimte voor ons gemaakt. Ik heb een afspraak voor morgenmiddag om drie uur.”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Wat is een iemeeltje?”

Vledder lachte.

“Een berichtje via internet, heel eenvoudig, efficiënt en snel.”

Hij strekte zijn rechterhand voor zich uit. “Het wordt hoog tijd dat jij eens bij mij achter de computer komt zitten. Ik leer je wel hoe je op internet kruipt en e — mailtjes verstuurt.”

De Cock bromde.

“Ik heb jouw helse computer en het duivelse internet niet nodig. Ik red het wel zonder…eh, hoe heten die dingen ook weer?”

“E-mailtjes.”

De Cock snoof.

“Ik heb mij laten vertellen,” sprak hij grimmig, “dat hele volksstammen bezeten zijn van dat internet. Die weten van geen ophouden. Die sjetten en slurpen de hele dag.”