Выбрать главу

Vledder schaterde.

“Dat heet chatten en niet slurpen maar surfen.”

De Cock wuifde het onderwerp weg.

“Heb je in dat grachtenpand de kamer waar de moord is gepleegd, nog verzegeld?”

Vledder knikte.

“Ik heb uitdrukkelijk tegen Julius van Nimwegen gezegd, dat ik hem verantwoordelijk acht wanneer blijkt dat die verzegeling is verbroken.”

De Cock grinnikte.

“Een hol dreigement. Als die jongen besluit om in de kamer al dat bloed op te laten ruimen, dan kunnen we daar weinig aan doen.”

Vledder trok zijn schouders op.

“Het was van mij een poging om sporen te bewaren. Ik wilde die kamer eerst vrijgeven na het dactyloscopisch onderzoek van Ben Kreuger.”

De Cock knikte, daarna boog hij zich iets naar voren.

“Je had,” formuleerde hij voorzichtig, “aan onze Julius van Nimwegen moeten vragen waarom je per se medicijnen moet hebben gestudeerd om een halsslagader verticaal in plaats van horizontaal open zou snijden.”

In zijn stem klonk een licht verwijt.

Vledder reageerde wat nukkig.

“Ik heb je al gezegd…ik ben niet zo goed in het afnemen van een verhoor. Mijn reactie is niet zo scherp. Ik bedenk pas achteraf welke vragen ik had moeten stellen.”

De Cock negeerde de opmerking.

“Ben je er intussen al achter wat het essentiële verschil is tussen een horizontale en een verticale snee in een halsslagader?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Ik vraag het morgen wel aan dokter Rusteloos tijdens de sectie. Misschien kan hij mij zelfs een demonstratie…”

De jonge rechercheur stokte. De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich voorover en greep de hoorn van het toestel. Na enkele seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.

“Het is Jan Rozenbrand, de wachtcommandant. Bij de balie staat een man die met jou wil praten over de slagadermoord.”

De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd.

“Slagadermoord?”

Vledder knikte.

“Zo noemde die man het.”

“Hoe heet hij?”

“Geen idee. Jan Rozenbrand heeft niet naar zijn naam gevraagd.”

“Laat hem maar komen,” sprak De Cock berustend.

De Cock keek de man, die op de stoel naast zijn bureau was neergestreken, onderzoekend aan. Hij schatte hem op achter in de veertig. Hij had gitzwart haar, iets grijzend aan de slapen, donkerbruine ogen en een olijfkleurige huid. Het lichtgrijze kostuum dat hij droeg was van een uitstekende snit.

De Cock schonk hem een ontwapenende glimlach.

“U sprak van een slagadermoord?”

“Ja.”

“Welke moord bedoelt u?”

De man reageerde verwonderd.

“De moord op Henry van Nimwegen.”

“U…eh,” vroeg De Cock voorzichtig, “beschikt inzake die moord over aanwijzingen?”

“Misschien,” sprak de man aarzelend. “Misschien. Ik heb een vaag idee over de dader.”

Hij zweeg even.

“Overigens, over de toedracht van de moord op Henry van Nimwegen weet ik niet meer dan hetgeen zijn zoon Julius mij heeft verteld.”

“U had contact met hem?”

De man knikte.

“Julius belde mij vanmiddag op en vertelde wat er met zijn vader was gebeurd.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Waarom belde bij u?”

De man bedacht zich een moment. Daarna kwam hij half uit zijn stoel overeind en stak de oude rechercheur zijn rechterhand toe.

“Laat ik mij even voorstellen. Mijn naam is Peter van Houten. Ik ben als chirurg verbonden aan de kliniek van de Helende Meesters.”

De oude rechercheur drukte de toegestoken hand.

“Mijn naam is De Cock met…eh…”

Peter van Houten glimlachte.

“Uiteraard met ceeooceekaa…bekwaam rechercheur, speurder van grote reputatie.”

De Cock onderging de lof glimlachend.

“U bent een collega van het slachtoffer.”

Peter van Houten knikte.

“Collega en partner.”

“Partner…in welk opzicht?”

“Henry en ik hebben samen met Simon de Mirambeau en Marcel van Diemen — we zijn oude studievrienden — een jaar of tien geleden met gezamenlijk kapitaal de kliniek van de Helende Meesters gesticht. We hebben ons gespecialiseerd in de plastische chirurgie.”

“Facelifts en opwaardering van de boezem.”

Peter van Houten glimlachte.

“Dat is tegenwoordig nog maar een gering onderdeel van onze activiteiten. Het schijnt dat steeds meer mensen ontevreden zijn over hun uiterlijk.”

“Wat is de structuur van uw kliniek?”

“Hoe bedoelt u?”

“Wie beheert wat?”

“De Helende Meesters is een soort maatschap. We hebben geen salaris, maar de netto-opbrengsten worden door ons vieren gedeeld.”

De Cock glimlachte.

“Ik ken dat. Ik ben een oud-Urker. De Urker vissers gebruiken ongeveer dezelfde verdeelsleutel. Maar nu ter zake!”

Peter van Houten zuchtte.

“De dood van Henry van Nimwegen heeft mij zwaar geschokt. Ik kon het heel goed met hem vinden. Ik bewonderde zijn optreden…zijn vakmanschap. Wij waren min of meer bevriend. Ik heb ook zijn zoon Julius leren kennen. Die jongen heeft voor hij ging studeren een tijdje bij ons in de kliniek rondgekeken. Zijn vader hoopte dat hij medicijnen zou gaan studeren.”

“En…?” vroeg Vledder.

“Uiteindelijk koos de jongen toch een andere studierichting…sociologie, geloof ik.”

“Kent u Michel-Jan, de broer van Julius?” vroeg De Cock.

“Ik ken hem. Michel-Jan heeft ook een poosje bij ons in de kliniek gewerkt. Het was aanvankelijk de bedoeling dat hij in onze maatschap zou worden opgenomen.”

“Dat ging niet door?”

Peter van Houten schudde zijn hoofd.

“Na een paar maanden hebben we hem weggejaagd. Hij was onhoudbaar.”

“Waarom was hij onhoudbaar?”

Peter van Houten weifelde even.

“Michel-Jan is een vreemde jongeman met…eh, met vreemde ideeën…een…eh, godsdienstfanaat. Men zou hem een fundamentalist kunnen noemen. Elke dialoog met hem eindigde consequent met Gij zult niet.”

De Cock glimlachte om de uiteenzetting.

“Wat is er mis met Gij zult niet?

“U bedoelt met de Tien Geboden?

“Precies?”

Peter van Houten schudde zijn hoofd.

“Daar is niets mis mee. Gij zult niet klinkt alleen erg bedillerig, bemoeizuchtig. Het wekte bij ons op den duur wrevel op. Maar misschien had Michel-Jan wel gelijk. Zijn vader was een knappe, levenslustige man, voortdurend gedreven door een ontembare drang om veel vrouwen te veroveren en te beminnen.”

“Wat Michel-Jan een Gij zult niet ontlokte?”

“Precies.”

“Een moralist.”

Peter van Houten knikte.

“Vroeger noemden wij dat een zedenpreker. Maar die term heb ik al jaren niet meer gehoord. Buiten Michel-Jan zullen er niet veel zedenleraren of zedenmeesters meer zijn.”

De Cock gniffelde.

“Jammer. De moraal en de zeden in ons landje zouden best een fikse opknapbeurt kunnen gebruiken.”

De oude rechercheur zweeg even.

“Zou Michel-Jan nu zelf het gebod Gij zult niet doden hebben overtreden?”

Peter van Houten keek hem onderzoekend aan.

“U bedoelt…of Michel-Jan zijn vader heeft vermoord?”

De Cock knikte.

“Dat bedoel ik.”

Peter van Houten liet zijn hoofd zakken en verzonk in gepeins.

Na enkele seconden keek hij op.

“Ik denk niet dat Michel-Jan daartoe de moed heeft. Hij is meer de man van het woord, dan van de daad.”

De Cock knikte begrijpend.

“Toen ik u in het begin van ons gesprek vroeg of u inzake de moord op Henry van Nimwegen over aanwijzingen beschikte, antwoordde u: Misschien. Ik heb een vaag idee over de dader. Wilt u dat idee nader toelichten?”