Выбрать главу

Peter van Houten knikte.

“Ruim een jaar geleden heeft Henry een man in behandeling genomen die een gezichtscorrectie wenste. Een smallere neus en rimpels wegnemen bij de ogen en de bovenlip. De ingreep van Henry is totaal mislukt. Na de behandeling was het gezicht van de patiënt niet meer om aan te zien.”

“De man was kwaad.”

“Kwaad…kwaad is een understatement. De man was des duivels. Hij is een paar maal de kliniek binnengedrongen om Henry van Nimwegen aan het mes te rijgen, zoals hij dat noemde. Hij beloofde Henry dat hij hem eenzelfde behandeling zou laten ondergaan.”

“Zijn gezicht ombouwen…ruïneren.”

“Daarmee dreigde hij. Met behulp van de politie hebben we hem kunnen verwijderen.”

“Daar bleef het bij?”

Peter van Houten schudde zijn hoofd.

“Toen hij geen kans meer zag om binnen te komen, wachtte hij Henry bij de kliniek op…liep hem scheldend na…deed een paar maal een poging om hem te steken. De man vormde voor Henry beslist een bedreiging.”

De Cock knikte.

“Ik begrijp het. U hebt het idee dat deze man verantwoordelijk is voor zijn dood.”

“Inderdaad. De man vond dat Henry met zijn geklungel zijn leven had verwoest.”

“Ik kan mij in die gedachte wel verplaatsen,” beaamde De Cock.

“Ik zei u al…Henry was een vakman. Maar in ons vak kunnen mislukkingen voorkomen. Chirurgische ingrepen pakken soms totaal verkeerd uit. Daarbij speelt ook de kwaliteit van het huidweefsel van de patiënt een rol. Het is nooit exact te voorspellen hoe de huid op een ingreep zal reageren. Ik kan u voorbeelden…”

De Cock onderbrak hem.

“Heeft Henry wel eens aangifte gedaan van die bedreigingen en pogingen tot mishandeling?”

Peter van Houten schudde zijn hoofd.

“Henry voelde zich schuldig. Hij begreep de woede van de man. Hij wilde ook voor alles vermijden dat er een rechtszaak zou volgen, waarbij zijn mislukte ingreep uitvoerig ter sprake zou komen. Dat was zeker niet in het belang van onze kliniek.”

De Cock gniffelde.

“Absolute antireclame.”

Peter van Houten knikte. Hij pakte uit de binnenzak van zijn colbert een foto op briefkaartmodel en overhandigde die aan De Cock.

“Zo zag die man er na de ingreep uit.”

De Cock legde de foto voor zich op zijn bureau en bekeek hem aandachtig.

“Verschrikkelijk,” verzuchtte hij. “Met zo’n gezicht zou men naar een masker verlangen.”

Peter van Houten maakte een hulpeloos gebaar.

“We hebben de zaak op de kliniek met ons vieren besproken. Uiteindelijk zijn wij met ons vieren verantwoordelijk voor het wel en wee van de Helende Meesters. Niemand van ons durfde een nieuwe ingreep aan.”

De oude rechercheur tikte met zijn wijsvinger op de foto.

“U hebt de naam van de man?”

Peter van Houten tastte naar het borstzakje van zijn colbert en nam daaruit een notitie.

“Jacques,” las hij hardop, “Jacques van Loppersum.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Jacques van Loppersum?” herhaalde vragend. “Dat is toch een bekend neuroloog?”

Peter van Houten knikte.

“Medisch specialist voor organische zenuwziekten.”

“Een zenuwarts?”

“Ja.”

“Die medicijnen heeft gestudeerd?”

Peter van Houten keek hem niet-begrijpend aan.

“Die…eh,” reageerde hij vaag, “medicijnen heeft gestudeerd.”

Toen Peter van Houten de grote recherchekamer had verlaten, kwam Vledder uit zijn bureaustoel overeind.

“Gaan we hem halen?”

“Wie?”

Vledder zwaaide.

“Jacques van Loppersum. Die man heeft een redelijk motief. Als een arts mijn gezicht zo zou verminken, dan zouden ook bij mij de wraakgevoelens door het lijf sidderen. Bovendien weet die man als arts exact hoe men een halsslagader vakkundig moet openpeuteren. Voor dat karwei had hij blijkbaar een mes bij zich.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik arresteer niet graag mensen voordat ik tot de overtuiging ben gekomen dat ze schuldig zijn.”

“Dit is toch een duidelijke zaak?” betoogde Vledder heftig.

“Wat wil je nog meer. Alles klopt…mogelijkheden en motief. Na eerdere pogingen is het die Jacques van Loppersum eindelijk gelukt om zijn gram te halen, om zijn begrijpelijke woede in daden om te zetten.”

De Cock keek jonge collega strak aan.

“Ik wil eerst met hem praten,” reageerde hij kalm. “Stuur hem een ontbieding voor morgenavond tien uur. Beter nog, laat hem zelf kiezen…een gesprek hier in de recherchekamer of bij hem thuis.”

Vledder grijnsde.

“Als die man merkt dat wij belangstelling voor hem hebben, neemt hij de vlucht.”

De Cock trok gelaten zijn schouders op.

“Dat risico neem ik.”

Vledder zuchtte omstandig.

“Dit, De Cock, wordt de eerste zaak in je leven die je verknoeit.”

“Daarvan ben ik nog lang niet overtuigd. Ik heb volgens jou vaker verkeerde beslissingen genomen.” De Cock grinnikte. “Die later toch goed uitpakten. Ik denk…”

De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder pakte de hoorn en luisterde. Na enkele seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.

Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een trek van verbazing.

“Het is…eh, het is de wachtcommandant,” stamelde hij. “Beneden voor de balie staat Michel-Jan van Nimwegen.”

De Cock grijnsde breed.

“Het wordt spannend. Laat de oudste zoon van de vermoorde heelmeester maar bovenkomen”

4

De Cock nam rustig de tijd om de man die op de stoel naast zijn bureau was gaan zitten, goed in zich op te nemen. Hij schatte hem op rond de vijfentwintig jaar. Hij had een smal gezicht met iets ingevallen wangen en een hoog voorhoofd. Lang, donkerblond haar hing golvend tot diep in zijn nek. In zijn lichtbruine ogen lag een vreemde gloed, waardoor het leek of ze fluoresceerden.

De oude rechercheur zocht naar familietrekken. Die waren er niet. Michel-Jan van Nimwegen leek in geen enkel opzicht op zijn vermoorde vader, noch op zijn jongere broer Julius.

Michel-Jan droeg zwarte leren schoenen, een zwarte pantalon en een zwarte blouse, die hooggesloten eindigde in een stijve witte boord. Het gaf hem het voorkomen van een pater uit een Amerikaans filmdrama.

De jongeman onderging de scherp analyserende blik van De Cock uiterst gelaten. Het interesseerde hem blijkbaar niet hoe de rechercheur hem bezag.

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“Hoe is uw naam?” vroeg hij vriendelijk.

“Een overbodige vraag,” reageerde Michel-Jan kalm. “U weet wie ik ben. Ik heb beneden mijn naam aan de wachtcommandant opgegeven en hij heeft die naam in mijn bijzijn aan u doorgebeld.”

De Cock glimlachte beminnelijk.

“Dat is juist. Ik weet wie u bent. Mag ik dan vragen naar de reden van uw komst?”

Michel-Jan van Nimwegen knikte.

“De dood van mijn vader.”

“Hoe heeft dat bericht u bereikt, als ik vragen mag?”

“Mijn broer Julius belde mij.”

De Cock knikte.

“En bracht u het bericht van zijn dood.”

Er gleed een grijns over het gezicht van Michel-Jan.

“Het was niet de gruwelijke manier waarop mijn vader de dood vond, die mij deed besluiten om naar u toe te komen. Zijn dood treft mij nauwelijks.”

De Cock speelde verbazing.

“Vreemd.”

“In uw ogen?”

De oude rechercheur knikte nadrukkelijk.

“De dood van mijn vader heeft mij destijds diep beroerd. En hij stierf heel vredig een natuurlijke dood.”