Выбрать главу

’Weggelopen?’

Over het gezicht van Mariandel viel een schaduw.

’Een man loopt niet bij mij weg,’ antwoordde ze bits. ’Dat gebeurt niet. Er is nog nooit een man bij mij weg-ge-lo-pen.’ De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Ik wilde u niet kwetsen. Mannen hebben vaak neiging tot ontrouw.’

Mariandel von Liechtenstein schudde resoluut haar hoofd.

’Bij mij niet.’

De Cock onderdrukte een glimlach.

’Hoelang was u al met hem bevriend?’

Mariandel boog zich iets naar hem toe.

’Bijna vijf jaar.’ Haar ogen flikkerden. ’In die tijd heeft Matthias nooit een nacht in het bed van een ander doorgebracht.’

’Matthias?’

’Matthias von Ravensburg.’

De Cock bedwong de neiging om opnieuw naar adellijke afkomst te informeren.

’Oud?’

’Zevenendertig jaar.’

’Getrouwd… getrouwd geweest?’

Mariandel schudde haar hoofd.

’Matthias deed bij mij zijn eerste ervaringen op.’

De Cock vroeg niet welke.

’Waren er onenigheden tussen u en Matthias?’

’Nee.’

’Vreest u een ongeval?’

’Nee.’

De Cock zuchtte.

’Hebt u enig idee waarom uw vriend Matthias bij u wegblijft?’

’Niet vrijwillig.’

’Gedwongen?’

’Absoluut.’

’Door wie, om wat?’

Mariandel von Liechtenstein sloot even haar ogen.

’Matthias is een paar maal gezien in gezelschap van een jonge vrouw.’

’Toch ontrouw?’

Ze draaide zich naar hem toe. Furieus.

’Mannen lopen niet bij mij weg,’ snauwde ze, ’en mannen zijn mij niet ontrouw.’

De Cock liet haar kritiek langs zich heen gaan.

’Wat weet u van die jonge vrouw met wie Matthias een paar maal is gezien?’

Mariandel greep haar handtasje en nam daaruit een notitie.

’Ze heet Henriëtte, Henriëtte de Waal en ze woont aan de Binnenkant nummer 753 op de tweede etage.’

’Hoe komt u aan die gegevens?’

’Die heeft Matthias mij doorgebeld.’

De mond van De Cock viel halfopen.

’Doorgebeld?’

In zijn stem trilde verwondering.

’Ja.’

’Motiveerde hij zijn wegblijven bij u?’

Mariandel schudde haar hoofd.

’Matthias zei alleen: als er wat met mij gebeurt… informeer bij haar.

’Meer niet?’

’Nee. Hij brak onmiddellijk af. Zijn stem klonk wat rauw, nerveus, opgewonden.’

’En?’

’Wat?’

’Bent u gaan informeren?’

Mariandel von Liechtenstein liet haar hoofd iets zakken. Haar blonde haren vielen als een gordijn voor haar gezicht.

’Ik ben een paar maal bij haar aan de deur geweest,’ sprak ze traag. ’De bel klinkt in het huis, maar niemand reageert.’

’De buren?’

Mariandel begon zacht te huilen.

’Er zijn geen buren,’ antwoordde ze snikkend. ’De panden er naast zijn als opslagruimten in gebruik.’

’Het adres was goed?’

Ze knikte traag.

’Op de huisdeur was een geschilferd emaillen naamplaatje met ”riëtte de Waal”. Het ”Hen” Van Henriëtte was verdwenen.’ De Cock knikte begrijpend.

’Het adres klopte.’

Mariandel keek met een betraand gezicht naar hem op.

’Ik heb dagen achtereen als een verliefde puber uren over de Binnenkant gewandeld in de hoop een glimp van hem te zien.’ Ze greep hem bij de mouw van zijn colbert vast.

’Ik… eh, ik wil Matthias terug,’ sprak ze hortend. ’Ik wil weten wat er met hem is gebeurd, wat hij heeft met die Henriëtte de Waal.’

De Cock keek haar schattend aan, registreerde elke uitdrukking van haar gelaat.

’U twijfelt toch niet?’

’Waaraan?’

’Uw… eh, uw eigen, uw eigen vrouwelijke invloed op Matthias?’

Mariandel von Liechtenstein trok haar kin iets op.

’Geen moment.’

Toen de jonge vrouw uit de recherchekamer was verdwenen, stond De Cock achter zijn bureau op en slenterde naar de kapstok. Vledder liep op hem af.

’Waar ga je heen?’

De Cock draaide zich naar hem toe.

’Naar de Binnenkant.’

’Naar die Henriëtte de Waal?’

’Ja.’

De jonge rechercheur grinnikte vreugdeloos.

’Dat is toch geen zaak voor ons,’ riep hij kriegel. ’Die Matthias is een andere vrouw tegengekomen en heeft zijn Mariandel laten zitten. Zulke dingen gebeuren in het leven. Als wij ons daarmee zouden moeten gaan bemoeien, dan…’

Hij maakte zijn zin niet af.

De Cock keek hem strak aan.

’Het is anders.’

’Wat?’

’Het is geen simpele liefdesbreuk.’

’Wat is het dan?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Geen idee.’

Ze slenterden via de Lange Niezel en de Stormsteeg naar de Binnen Bantammerstraat en vandaar via de brug over de Eilandsgracht naar de Binnenkant. Voor nummer 753 bleven ze staan. De Cock nam het pand in ogenschouw. Het huis zag er oud en vervallen uit. De verf was van de kozijnen verdwenen en de buitendeur hing scheef in haar scharnieren.

De Cock duwde de deur open en besteeg de smalle houten trap. De treden kraakten onder zijn gewicht en zijn handen kleefden aan de vettig aanvoelende leuning. Vledder volgde mopperend.

’Het is onzin,’ gromde hij. ’We hebben hier niets te zoeken.’ De Cock reageerde niet. Op het portaaltje van de eerste etage bleef hij even staan, bracht zijn ademhaling wat op peil en hees zijn negentig kilo verder omhoog naar de tweede etage. De waarnemingen van Mariandel von Liechtenstein klopten. Op de deur van de tweede etage was een geschilferd wit emaillen naamplaatje geschroefd met ’riëtte de Waal’ in zwarte krulletters. De Cock keek er even naar. Er was een kleine dissonant die hem trof. Rechts van de deur was een koperen bouton. Hij drukte en in het inwendige van het huis klonk een bel. Het geluid klonk schel, resoneerde tegen wanden.

Omdat niemand reageerde drukte De Cock voor de tweede maal. Langer ditmaal. Toen het geluid was weggeëbd en niemand zich meldde, voelde hij aan de kruk. De deur was op slot. De Cock weifelde even, toen tastte hij in zijn broekzak naar het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen toen die besloot het smalle pad der deugd te gaan bewandelen. Het was een koperen houdertje met daarin een keur van sleutelbaarden.

Vledder keek hem van terzijde aan.

’Je zou het apparaatje in mijn bijzijn niet meer gebruiken, heb je mij beloofd.’

De Cock zuchtte diep.

’Nood breekt wet,’ mompelde hij zacht.

Vledder schudde zijn hoofd.

’Van ”nood” is geen sprake. Er is niemand in nood.’ Hij zuchtte. ’Hoe wil je het binnendringen in de woning later verantwoorden? Er is geen enkele indicatie van een misdrijf.’ De Cock monsterde het slot. Het leek nieuw. Met kennersblik koos hij de juiste sleutelbaard.

’Wij vonden de woningdeur,’ legde hij uit, ’tot onze verbazing half openstaan en zijn puur uit ambtelijke nieuwsgierigheid naar binnen gegaan.’

Vledder snoof.

’Die deur is op slot,’ riep hij koppig. ’Dat apparaatje van jou bezorgt ons nog eens grote moeilijkheden.’

De Cock stoorde zich niet aan de opmerking van zijn jonge collega. Hij boog zich iets voorover, voelde de klavieren van het mechanisme en in enkele seconden had hij het slot geopend. Voorzichtig drukte hij met zijn knie tegen de woningdeur. De scharnieren krijsten een zacht protest.

Omzichtig, op alles voorbereid, duwde hij de deur verder open. De kamer die hij betrad, was schaars gemeubileerd. Er waren vier stoelen om een vierkante houten tafel op een vervuild vloerkleed. De wanden waren kaal. Van een van de muren was het behang verdwenen. De Cock begreep waarom de bel zo schel had geklonken. Het geluid werd door niets gedempt. Er was in de kille kamer vrijwel geen spoor van een permanente bewoning. Van een houten kast aan de wand hingen de deurtjes open.