Выбрать главу

De Cock keek om zich heen. Een half geopende deur gunde een blik in de keuken. De oude rechercheur koos de deur in het verlengde van de kamer. Hij voelde aan de ovalen houten kruk en draaide zachtjes. De deur gaf mee.

Ineens verstarde hij. In een bed, tegen de wand, ontwaarde hij onder een gebloemd dekbed de contouren van een menselijk lichaam.

Behoedzaam liep hij vooruit, pakte tussen duim en wijsvinger het dekbed vast en trok het naar zich toe.

Een moment deinsde hij terug. Het bleke gelaat van een jonge vrouw staarde hem met dode ogen aan. De verwarring bij de grijze speurder duurde maar even. Hij trok het dekbed geheel opzij en boog zich over het slachtoffer. In de hals van de jonge vrouw ontdekte hij blauwpaarse strangulatieplekken. Vledder hijgde in zijn nek.

’Dood?’ vroeg hij overbodig.

De Cock zuchtte.

’Gewurgd, met de hand.’

’Moord?’

’Absoluut.’

’Is het… eh, is het Henriëtte de Waal?’

De oude rechercheur kwam overeind, wierp nog een vluchtige blik op de dode en knikte traag.

’Dat vermoed ik.’

2

De Cock liet zijn blik nog eens over de dode dwalen. Ze had een knap, regelmatig, symmetrisch gelaat met iets oplopende jukbeenden, een wat spitse neus en helblauwe ogen. Haar kastanjebruine haren lagen op het kussen als een krans om haar gezicht. Toen Vledder het kamertje binnenkwam, draaide hij zich om.

’Heb je de meute gewaarschuwd?’

Vledder knikte.

’Via de centrale post aan het hoofdbureau. Ik kon onze eigen wachtcommandant niet te pakken krijgen. Zijn lijn was voortdurend bezet.’

De Cock grijnsde.

’En zo’n druk bureau wil de korpsleiding opheffen. Dwaas. Het politiebureau aan de Warmoesstraat is een begrip, een noodzakelijkheid.’

De oude rechercheur blikte om zich heen.

’Kijk eens of je hier in de woning ergens papieren, bescheiden vindt, waaruit haar identiteit blijkt. Er staat wel ”riëtte de Waal” op de deur, maar of die dode jonge vrouw ook werkelijk Henriëtte de Waal is, weten we niet.’

Vledder knikte begrijpend. Hij wees naar de dode vrouw op het bed.

’De moordenaar heeft haar toegedekt, duidt dat op enig sentiment, enige betrokkenheid met de dode?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Misschien kon hij de aanblik van haar starende ogen niet verdragen.’

Vledder gebaarde voor zich uit.

’Ze is geheel gekleed, in het hemelsblauw, het lijfje, de rok. Het lijkt wel een soort uniform. In die kledij gaat men toch niet slapen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Kijk naar haar gevouwen handen. Ik schat dat ze elders in de woning is gewurgd en dat de moordenaar haar na zijn daad op dit bed heeft gelegd en haar handen heeft gevouwen.’ Vledder keek zijn oudere collega van terzijde aan.

’Toch betrokkenheid en sentiment.’

De Cock glimlachte.

’Dick, je wordt steeds beter. Nog even en ik kan met een gerust hart met pensioen.’

Vledder glunderde onder de lof.

’Blijf nog maar een poosje bij mij. Ik vind dat wel zo vertrouwd.’

Hij wees opnieuw naar de dode vrouw op het bed.

’Moeten we haar niet weer toedekken, de situatie herstellen zoals wij die hier aantroffen?’

’Doe maar.’

Terwijl Vledder het dekbed vastpakte en over het lijk drapeerde, stapte Bram van Wielingen het vertrek binnen. De Cock keek hem verwonderd aan.

’Dat is snel.’

De fotograaf grinnikte.

’Ik reed over de Prins Hendrikkade toen ik het bericht kreeg dat jij mij nodig had.’

De Cock duimde over zijn schouder.

’Hier pal achter.’

’Precies.’

Bram van Wielingen zette zijn aluminiumkoffertje op de vloer en keek om zich heen.

’Hoe komen jullie hier zo terecht?’

De Cock trok een stalen gezicht.

’Vledder en ik waren aan de wandel… een inspectietochtje. We troffen beneden aan de Binnenkant een deur halfopen… gingen de trap op… vonden hier een ongesloten deur en ontdekten een lijk.’

Bram van Wielingen keek hem grijnzend aan.

’Maak dat de kat wijs.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Het spijt mij, maar ik kan je geen ander verhaal vertellen.’ De fotograaf wees naar Vledder, die nog bezig was het lijk toe te dekken.

’Wat doet hij?’

’Wij herstellen de situatie zoals wij die aantroffen en die moet jij fotograferen. Als je dat gedaan hebt, trekken we het dekbed er weer af. Ik wil een goed portret van haar gezicht.’

’Jij weet nog niet wie zij is?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Vermoedelijk heet ze Henriëtte de Waal, maar zeker weet ik dat niet.’

Hij zweeg even.

’Komt Ben Kreuger nog? Ik wil wel dat deze woning op dactyloscopische sporen wordt onderzocht. Het is niet ondenkbaar dat de moordenaar hier ergens zijn vingerafdrukken heeft achtergelaten.’

Bram van Wielingen knikte.

’Ben heeft nog ’n klussie bij een inbraak hier in de buurt. Ik verwacht hem binnen een kwartier.’

Terwijl de fotograaf het flitslicht op zijn Hasselblad monteerde, kwam dokter Den Koninghe het kamertje binnen. Achter hem torenden twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst met een brancard.

De Cock drukte dokter Den Koninghe hartelijk de hand. De oude rechercheur had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwarte jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed.

’Hoe maakt u het?’ vroeg hij opgewekt.

Door zijn ronde brilletje met metalen montuur keek de dokter naar de grijze speurder op.

’Best,’ antwoordde hij met krakende stem. ’De dood waart om mij heen.’

De Cock lachte.

’Dat, zo schat ik, is het droevige lot van een beproefd lijkschouwer.’

De dokter knikte.

’Dit wordt voor vandaag al mijn vierde schouw,’ sprak hij bedaard. ’Het is onbegrijpelijk. Buiten schijnt de zon, de lente bruist, de wil om te blijven leven zou toch bij eenieder moeten domineren.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Veel zelfmoorden?’

Dokter Den Koninghe liep hem knikkend voorbij naar de dode jonge vrouw. De Cock stapte achter hem aan en wees naar de vloer.

’We vonden haar onder dat dekbed.’

De lijkschouwer hurkte bij het gezicht van de jonge vrouw en bezag haar hals. Met de rug van zijn hand voelde hij aan haar wangen. Vervolgens schoof hij iets opzij, deed haar schoenen uit en betastte haar tenen. Hij schoof weer terug. Na een kleine aarzeling drukte hij met zijn duim en middelvinger haar oogleden toe. Het was een lief, devoot gebaar. Met gesloten ogen leek de gelaatsexpressie van de dode veel vriendelijker. Toen de oude lijkschouwer omhoog kwam, kraakten zijn knieën. Met trage bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen.

’Zij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte.

’Dat… eh, dat vermoedde ik al,’ reageerde hij simpel. ’Hoe vond zij de dood?’

’Strangulatie, met krachtige handen. Als ik de afdrukken in haar hals bezie, dan zijn vrijwel alle kraakbeenringetjes van haar luchtpijp gebroken of ernstig gekneusd.’

De Cock knikte begrijpend.

’Kunt u iets zeggen over het tijdstip van overlijden?’ vroeg hij voorzichtig.

Dokter Den Koninghe gebaarde naar de dode.

’Vermoedelijk al enkele dagen.’

’Enkele dagen?’

De oude lijkschouwer knikte traag.

’Het is in dit geval uiterst moeilijk om daar iets zinnigs over te zeggen,’ antwoordde hij bedachtzaam. ’Door de beslotenheid van het dekbed is haar lichaamstemperatuur uiterst langzaam gedaald. Toch is de lijkstijfheid al geheel verdwenen, zelfs aan de tenen. En dat, zo behoor jij als oudgediende te weten, gebeurt eerst na de derde dag van overlijden.’