Выбрать главу

De heer Van der Horst maakte een charmant gebaartje.

’Ik… eh, ik neem aan dat dit niet het onderwerp is waarover u mij wilde spreken.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Wij hebben vanmorgen een jonge vrouw dood aangetroffen. Vermoord. Wij zijn uiteraard op zoek naar de dader. De jonge vrouw was gekleed in een lichtblauw kostuum en in haar nabijheid troffen wij een kepie met het logo van uw onderneming.’

’Een lid van mijn personeel.’

De Cock knikte.

’Dat nemen we aan.’

’Haar naam?’

’Henriëtte… Henriëtte de Waal.’

De heer Van der Horst trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

’De naam komt mij bekend voor. Ik kan er niet zo gauw een gezicht bij bedenken. Ik ken niet al mijn personeelsleden persoonlijk.’ Hij stond op en liep naar zijn bureau. ’Ik zal de heer De Koning laten komen. Hij beheert ons personeelbestand. De Koning heeft haar beslist in zijn computer. Ik zal hem vragen om een uitdraai mee te nemen. Hoe was de naam ook weer?’ De Cock kwam uit zijn fauteuil omhoog en liep hem na. ’Henriëtte de Waal, en vraag aan die heer De Koning of hij ook een duidelijke foto van haar heeft. Haar identiteit staat nog niet geheel vast.’

De heer Van der Horst knikte begrijpend en belde.

Na enkele minuten kwam met slepende tred een wat stoffige, reeds kalende man het kantoor van de directeur binnen. Hij droeg een vormloos kostuum van donkerbruine corduroy. Het colbert toonde slijtplekken aan de onderarmen. Hij gaf een Aviertje aan Van der Horst.

De directeur keek naar hem op.

’Ken jij die Henriëtte de Waal?’

De heer De Koning knikte.

’Ik heb haar zelf aangenomen.’

’Is ze al lang bij ons in dienst?’

De heer De Koning schudde zijn hoofd.

’Een paar maanden, schat ik. De dag van haar indiensttreding staat op dat A-viertje. Ook haar foto. Die is niet zo duidelijk op de uitdraai, maar ik heb ook het origineel meegenomen.’ De Cock kwam tussenbeide.

’De Koning?’ vroeg hij streng. ’Voornaam?’

’Lubbert de Koning.’

’Wanneer hebt u Henriëtte de Waal voor het laatst gezien?’ De heer De Koning keek hem wantrouwend aan. In zijn staalblauwe ogen trilde meer levenskracht dan zijn uiterlijk deed vermoeden.

’Is er wat met haar?’ vroeg hij kort.

De Cock trok zijn gezicht strak.

’Ze werd vermoord.’

’Dus toch.’

De Cock monsterde de expressie op zijn gelaat.

’U bedoelt?’ vroeg hij indringend.

De heer De Koning zuchtte.

’Ze belde mij een paar dagen geleden op en zei dat ze voorlopig niet op kantoor kwam. Bent u ziek? vroeg ik. Ik ben niet ziek, antwoordde ze, maar ik word met de dood bedreigd.’ De Cock keek hem onderzoekend aan.

’Met-de-dood-bedreigd,’ herhaalde hij klemmend.

De heer De Koning knikte.

’Dat zei ze. En voor ik verder iets kon vragen, had ze opgehangen.’

’Heeft u iemand van dat gesprek verwittigd… de politie ingeschakeld?’

De heer De Koning schudde traag zijn hoofd.

’Inzake personeelsperikelen ben ik niet meer te schokken. Zelfs niet als iemand zegt dat hij of zij met de dood wordt bedreigd.’

Ze reden van Schiphol naar de snelweg. Vledder had moeite om bij het voortrazende verkeer in te voegen. Hij foeterde luidkeels, maar onthield zich van beledigende manualen. De Cock stoorde zich niet aan het verkeer. Hij pakte uit de binnenzak van zijn colbert de foto die hij van de heer De Koning had gekregen en bekeek die aandachtig.

’Het is Henriëtte de Waal. Zonder twijfel.’

’Laat eens zien?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Let jij maar op het verkeer. Als we aan de kit zijn, krijg je tijd genoeg om haar te bekijken.’

Hij stopte de foto weer in zijn binnenzak.

’Ik vond het een gênante vertoning.’

’Wat?’

’Dat Van der Horst zijn ondergeschikte uitkafferde in ons bijzijn. Dat was niet netjes.’

Vledder trok zijn schouders op.

’Volgens Van der Horst had De Koning hem over dat telefoontje van Henriëtte de Waal moeten inlichten. En daar is wel wat voor te zeggen.’

’De Koning heeft die kreet van Henriëtte de Waal niet serieus genomen. Jammer. Ik had graag geweten wie haar bedreigde en waaruit die bedreiging bestond.’

Vledder blikte opzij.

’Gaan we nu naar de Herenmarkt of wil je eerst naar de kit.’

’De kit. Misschien zijn er al reacties op ons telexbericht.’

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters De Cock met een kromme vinger. De grijze speurder liep met opgestoken wijsvinger quasi dreigend op hem toe.

’Als je een lijk voor ons hebt, ga ik gillen.’

De wachtcommandant schudde lachend zijn hoofd.

’Geen lijk. Boven zit een man op je te wachten.’

’Wat voor een man.’

’Geen flauw idee.’

’Heb je niet naar zijn naam gevraagd?’

Jan Kusters schudde zijn hoofd.

’Ik had klanten aan de balie. Hij was al naar boven voor ik er erg in had.’

’Zit hij er al lang?’

’Een kwartiertje, niet langer.’

De Cock liep van hem weg en nam de trap naar de tweede etage. Vledder volgde.

Op de bank bij de deur naar de grote recherchekamer zat een slanke man. De Cock schatte hem op achter in de dertig. Hij was gekleed in een bruin kostuum van ruige tweed. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, stond hij van de bank op en liep naar hem toe.

’Ik kom me bij u melden.’

De Cock keek hem schattend aan, bezag zijn olijfkleurige huid en zijn zwarte golvende haren.

’Melden?’

De man knikte.

’U hebt toch mijn opsporing verzocht?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Wie bent u?’

’Matthias, Matthias von Ravensburg.’

De Cock bedwong een lichte rilling. Uiterlijk onbewogen beduidde hij de man hem te volgen. De oude rechercheur liet hem plaatsnemen op de stoel naast zijn bureau. Rustig deed hij zijn regenjas uit en hing zijn oude hoedje aan de kapstok. In slome tred liep hij naar zijn bureau en ging zitten.

’Hoe weet u,’ opende hij, ’dat ik belangstelling voor u heb?’

’Een vriend had uw telexbericht gelezen.’

’Een vriend?’

Matthias von Ravensburg knikte.

’Een politieman. Hij vroeg aan mij of ik onschuldig was. Toen ik dat bevestigde, raadde hij mij aan om mij bij u te melden.’ Hij zweeg even.

’De naam van die politieman,’ sprak hij bedachtzaam, ’noem ik u niet.’

De Cock knikte begrijpend.

’U bent onschuldig?’

’Ja.’

’Waaraan?’

’De dood van Henriëtte de Waal.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’Hoe weet u van haar overlijden?’

Matthias von Ravensburg zuchtte diep.

’Ik heb haar gevonden.’

’Dood?’

’Ja, met striemen in haar nek.’

’Waar?

’In dat hok aan Binnenkant. Ze voelde nog warm. Ik heb mond-op-mondbeademing op haar toegepast… heb geprobeerd haar te reanimeren… maar niets hielp. Toen heb ik haar op dat bed gelegd, haar handen gevouwen en haar toegedekt.’

’Meer niet?’

Matthias von Ravensburg keek hem verwonderd aan.

’Wat had ik meer moeten doen?’

De Cock voelde hoe de ergernis in zijn aderen kroop.

’U had 112 moeten bellen, de politie moeten waarschuwen, een ambulance.’

De oude rechercheur struikelde haast over zijn woorden.

’U kunt toch niet zomaar een moord verdoezelen?’ Matthias von Ravensburg liet zijn hoofd zakken.

’Ik was totaal in de war. In een soort trance heb ik de deur afgesloten en ben weggegaan.’