Выбрать главу

‘En deden ze dat niet?’

Ze snoof verachtelijk.

‘Als er mensen op mijn erf kwamen, liepen ze hen kwispelstaartend tegemoet.’

De Cock bedwong een paar schampere opmerkingen. Hij had zo zijn eigen gedachten over de relatie tussen mens en dier. Hij stak zijn kin naar voren.

‘Toen dacht u aan ganzen,’ sprak hij koeltjes.

Ze knikte.

‘Precies… ganzen. Ik had het verhaal gelezen over de ganzen van het Capitool, die al in de grijze oudheid door hun waakzaamheid de stad Rome ervoor behoedden dat zij door de Galliërs werd ingenomen. Op rantsoen gestelde ganzen zijn uitstekende wachters. Daar kan geen waakhond tegenop.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘En u hebt wachters nodig?’

Mevrouw Van Blijendijk liet haar hoofd iets zakken.

‘Ik… eh, ik ben bang.’

‘Waarvoor? Voor wie?’

Haar tanig gezicht zag plotseling asgrauw. De lichte make-up scheen los te komen van haar huid. Het was een vreemd gezicht. Haar handen, rustend op de brede armleuningen van haar zetel, trilden.

‘Dat… eh, dat weet ik niet,’ stamelde ze. ‘Ik heb het onbestendige gevoel dat mij iets zal overkomen… binnenkort.’

De Cock drong niet verder aan.

‘Tijdens ons… nogal abrupt afgebroken telefoongesprek zei u, dat u met mij over uw ganzen wilde spreken.’

Mevrouw Van Blijendijk knikte. Op haar gezicht kwam weer wat kleur.

‘Ik weet,’ zei ze zacht, ‘dat ik feitelijk onder het politiebureau aan de Van Leijenberghlaan ressorteer, maar ik beken u eerlijk dat ik in de rechercheurs van dat bureau weinig vertrouwen heb. U, daarentegen, geniet een uitstekende reputatie. Vandaar dat ik u belde.’

De Cock boog gevleid.

‘Wat is er met uw ganzen?’

Mevrouw Van Blijendijk wees naar haar rolstoel, die binnen handbereik stond.

‘Als invalide is men zo hulpeloos en zo afhankelijk.’

De Cock keek haar scherp aan.

‘Wat is er met uw ganzen?’ herhaalde hij dwingend.

Mevrouw Van Blijendijk antwoordde niet direct. Ze gleed met de toppen van haar vingers tastend langs haar hals.

‘Ik ben bang dat ze worden vergiftigd.’

‘Door wie?’

‘Willem.’

De Cock keek verrast.

‘Die oude man?’

Ze knikte traag.

‘Hij heeft al strychnine gekocht.’

De oude man keek van De Cock naar Vledder en terug.

‘Strychnine?’ herhaalde hij verbaasd. ‘Natuurlijk heb ik strychnine. Ik was bijna door mijn voorraadje heen. Ik heb pas weer een blik laten komen. We hebben hier veel last van mollen. Ze komen van het grote weiland hier achter. Die boer doet er niets aan. Bij ons ruïneren ze de gazons.’ Hij stampte met zijn klompen op de houten vloer. ‘En hier beneden in het koetshuis heb ik muizen.’

De Cock knikte begrijpend.

‘U bestrijdt mollen en muizen met strychnine.’

De man nam een kromme houten pijp van tafel en klopte die op zijn hand uit.

‘Ik heb wel eens wat anders geprobeerd, maar strychnine bevalt mij nog het beste.’

‘Het is zeer giftig.’

De tuinman trok wat nonchalant zijn schouders op.

‘Je moet er voorzichtig mee omgaan. In de vakanties, als de neven en nichten er met hun kinderen zijn, houd ik het achter slot en grendel.’ Hij grinnikte. ‘Die kleinen zitten overal met hun vingertjes aan.’ Over zijn gerimpeld gelaat gleed een glimlach van vertedering. Met de kromme pijp in zijn hand gebaarde hij naar het raam. ‘Ze zijn liever hier, dan daar in het grote huis.’

De Cock hield zijn hoofd wat schuin.

‘Waarom?’

De man antwoordde niet direct. Hij pakte een koperen tabakspot van tafel en begon met trage bewegingen zijn pijp te stoppen. ‘Ze is niet zo op kinderen gesteld,’ zei hij na een poosje. ‘Ze heeft er ook het geduld niet voor.’

‘U bedoelt mevrouw Van Blijendijk?’

De man negeerde de vraag. ‘Ze heeft zelf nooit kinderen gehad,’ ging hij schor verder. ‘En God weet dat de heer Van Blijendijk dat graag had gewild. Heer Iwert was een lieve zorgzame man… en zo geduldig. Het is jammer dat hij nog betrekkelijk jong stierf. Als hij was blijven leven, was alles beslist anders gegaan. Maar hij kreeg een vreemd soort ziekte en teerde langzaam weg.’

De Cock vatte de ondertoon.

‘U was erg op hem gesteld?’

De oude man knikte traag.

‘Het is alleen omwille van hem dat ik bij haar ben gebleven. Ik heb het hem plechtig beloofd. Ik was toch niet veel meer dan een tuinman. Maar op zijn sterfbed liet hij mij bij zich roepen. «Willem,» zei hij, «blijf bij Isolde. Ze heeft je nodig.»’ Hij staarde enige tijd voor zich uit, verwijlde in herinnering. ‘Ik heb toen «ja» gezegd.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘Daar hebt u nu spijt van?’

De oude man schudde zijn hoofd.

‘Alleen domme mensen hebben ruimte voor spijt. Op het moment van de beslissing moet een man weten wat hij doet.’

‘En dat wist u?’

Als antwoord ontving De Cock een trieste glimlach. De tuinman wees om zich heen… naar de kale vloer, de vurenhouten tafel, de gammele rieten stoelen, de oude kleerkast, het gescheurde behang en de roestige Salamander voor de ruw gemetselde schoorsteen.

‘Rijk… rijk ben ik er niet van geworden.’

‘Wie sprak er van rijkdom?’

De oude man keek naar de pijp in zijn handen.

‘De heer Van Blijendijk zei dat hij mij in zijn testament rijkelijk had bedacht.’

‘En?’

De oude wees met een droevig gebaar naar het raam.

‘Pas als zij…’ Hij maakte zijn zin niet af, maar legde de gestopte pijp voor zich op tafel. Langzaam keek hij omhoog en blikte de grijze speurder onbevangen in de ogen.

‘Heeft zij je gestuurd?’

De Cock keek terug. Hij achtte het ongepast om tegen de oude man te liegen.

‘Ja.’

‘Om de ganzen?’

‘Precies.’

Om de mond van de oude danste een grijns.

‘Je weet het nu, ik heb strychnine genoeg.’

Met de stok in zijn hand leidde de tuinman de beide rechercheurs over het grindpad naar het hek.

De ganzen togen nog eenmaal ten aanval. Krijsend en fel blazend kwamen ze met gestrekte halzen dreigend op hen af. De oude man vloekte. Zwaaiend met zijn stok hield hij de dieren op afstand. Hij trok het zware hek open.

‘Ik zal haar straks thee brengen.’ In zijn stem trilde medeleven.

‘Ik denk altijd maar… ze is toch een stakkerd met haar twee lamme benen.’

‘Is ze altijd invalide geweest?’

De oude man schudde zijn hoofd.

‘Een jaar of wat na de dood van meneer Iwert is het begonnen. Ik vond haar ’s morgens in de gang van het grote huis. Ze was gevallen en kon niet meer op haar benen staan.’ Hij grinnikte.

‘Ik denk dat ze die nacht de duivel op bezoek had.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘De duivel?’

De oude knikte nadrukkelijk.

‘Vroeger was ze opgewekt en haast frivool. Ze was ook niet lelijk. Integendeel, ze was zelfs bijzonder aantrekkelijk. Ik heb altijd gedacht dat ze nog wel eens zou hertrouwen.’ Zijn gezicht versomberde. ‘Maar wie trouwt er een invalide vrouw? Ik heb haar sinds die morgen nooit meer horen lachen. Het was alsof gelijk met die verrekte verlamming ook de duivel in haar was gevaren.’

De Cock reageerde niet. Hij nam vriendelijk afscheid van de tuinman. Daarna schoof hij met Vledder door het hek en slenterde naar de oude Volkswagen.

Na twintig meter draaide de grijze speurder zich om.

De oude stond er nog en wuifde.

Ze reden met een kalm gangetje terug. Het regende niet meer. Zware cumuluswolken dreven als trotse zwanen in het blauw. De grauwe melancholie was uit de natuur verdwenen. Vrolijk zonlicht spiegelde speels in het rimpelende water van de Amstel.