Выбрать главу

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

“Het souterrain?”

De Cock knikte.

“In dit soort huizen is de keuken in de regel in het souterrain ondergebracht.”

“Wat wil je met de keuken?”

“Kijken of de geheimzinnige Peter inderdaad voorbereidingen had getroffen voor een etentje met Angela.”

Vledder keek hem verwonderd aan.

“Moet dat…voorbereidingen? Je bent ouderwets. Tegenwoordig bestelt men een etentje bij een cateringbedrijf of er komt een kok aan huis met ingrediënten. Het gaat niet meer zoals bij jou thuis.”

De Cock trok zijn gezicht strak.

“Ik wil toch in de keuken kijken en ik wil morgen ook proberen uit te vissen waar die rode rozen zijn gekocht.”

De oude rechercheur weifelde even. Daarna wuifde hij naar de dode man in de fauteuil.

“Die loopt niet weg.”

Vledder grijnsde.

“Dat zou een openbaring zijn.”

De oude rechercheur liep van het lijk vandaan en verliet met Vledder in zijn kielzog het vertrek.

Aan het einde van de marmeren gang gaf een draaitrap met een fraai gevormde leuning toegang tot het souterrain en de keuken.

Het zag er onberispelijk uit, blinkend schoon. De Cock trok de deuren van twee enorme koelkasten open en onderzocht ook de andere kasten in de keuken, maar niets wees erop dat er toebereidselen tot het bereiden van een etentje waren getroffen.

“Dat zei ik je toch. Het heeft geen enkele betekenis.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Het gaat mij niet alleen om toebereidselen tot een etentje. Ik wilde ook kijken of de keuken een open vuur had.”

“Een open vuur?”

“Gasverwarming bijvoorbeeld.”

“Waarom?”

De Cock grijnsde breed.

“Om een brandmerk te kunnen aanbrengen, moet men het brandijzer het liefst roodgloeiend verhitten en daar heeft men een open vuur voor nodig.

“Hier zijn alleen elektrische kookplaten.”

De Cock knikte.

“De vraag is dus: hoe verhitte de moordenaar zijn brandijzer? Ik moet daar…”

De oude rechercheur stokte en spitste zijn oren. Hij wees met zijn rechterwijsvinger omhoog.

“Hoor,” sprak hij gedempt.

“Daar loopt iemand boven door de marmeren gang.”

Vledder bukte zich haastig en trok zijn dienstpistool uit een holster, dat aan zijn linkerbeen even boven zijn enkel was bevestigd.

“Doe dat ding weg,” sprak De Cock bestraffend. Vledder gehoorzaamde gedwee.

Op zijn tenen liep de oude rechercheur terug naar de draaitrap en klom omhoog.

Eerst toen hij geen voetstappen meer hoorde, stapte hij de marmeren gang in. De deur van het vertrek met het lijk stond nog open. De Cock bleef breeduit in de deuropening staan. Vledder hijgde in zijn nek.

Voor het lijk in de fauteuil stond een lange magere man. Hij stak in een wild gebaar van verbijstering zijn handen omhoog.

“Peter,” riep hij luid.

“Allemachtig…Peter.”

Eerst toen ontwaarde de man de stille gestalten van De Cock en Vledder in de deuropening van het vertrek.

3

Met zijn rug iets gebogen, zijn lange armen slap langs zijn lichaam, bleef de man enige seconden weifelend staan. Hij wierp nog een snelle blik op de dode en liep vervolgens aarzelend en met een blik vol argwaan op de rechercheurs toe.

“Wie…eh, wie bent u?” vroeg hij schor. De Cock toonde zijn beste glimlach.

“Een goede vraag,” antwoordde hij vriendelijk.

“Beslist. Ik had exact dezelfde vraag in gedachten. Maar u was mij voor.”

De oude rechercheur zweeg even. Hij nam met een hoffelijk gebaar zijn oude hoedje af en maakte in de richting van de man een lichte buiging.

“Mijn naam is De Cock,” sprak hij beminnelijk.

“De Cock met…eh, met ceeooceekaa.”

Hij duimde over zijn schouder.

“En deze jongeman is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs, verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.”

De man keek van De Cock naar Vledder en weer terug. Hij trok zijn hoofd iets in zijn nek.

“U beiden bent,” sprak hij met enige arrogantie, “belast met het onderzoek naar deze afschuwelijke moord?”

De Cock knikte vaag.

“Wij stellen serieuze pogingen in het werk om deze moord op te lossen.”

De man maakte een brede armzwaai in de richting van de dode in de fauteuil.

“Wie heeft u van deze moord bericht?” vroeg hij aanmatigend.

“Ik bedoel, hoe kwam u op de hoogte van het feit dat Peter van Gulpen was vermoord?”

De Cock trok zijn gezicht strak.

“Het is gebruikelijk,” sprak hij uiterst vriendelijk, “dat rechercheurs van politie vragen stellen, niet dat zij vragen beantwoorden.”

Hij pauzeerde even.

“Overigens, wij hebben ons netjes aan u voorgesteld.”

Er gleed een lichte blos over het vale gezicht van de man.

“U hebt gelijk,” sprak hij hoofdknikkend.

“Dat had ik moeten doen. Onmiddellijk. Mijn verontschuldigingen voor deze lompheid. Uw plotselinge aanwezigheid in de deuropening van dit vertrek heeft mij overvallen.”

Hij ademde diep.

“Mijn naam is Van der Poorten…Edward van der Poorten. Ik ben een vriend van Peter.”

“U had een afspraak met hem?”

Van der Poorten schudde zijn hoofd.

“Ik kwam hier langs op weg naar huis. Te voet. De woon ook op de Herengracht. Een paar panden verder. Tot mijn grote verbazing zag ik de buitendeur wijd openstaan. En dat op dit uur. Ook vond ik het merkwaardig dat alle lichten brandden. Uit pure nieuwsgierigheid ben ik naar binnen gegaan.”

Hij zwaaide opnieuw in de richting van de dode.

“Verschrikkelijk, wat ze met hem hebben gedaan!” riep hij geëmotioneerd.

“Ze hebben hem heel professioneel met een koord gewurgd en er zit een vreemd, ruitvormig brandmerk op zijn voorhoofd.”

De Cock keek Van der Poorten verwonderd aan.

“Wat is zo professioneel aan die verwurging?”

“In de tijd dat ik nog de wapenrok droeg en bij de landmacht diende, heb ik met zo’n wurgkoord geoefend. Het was een methode om zonder geluid een man die bij de vijand op wacht stond, uit te schakelen.”

“En het brandmerk?”

Edward van der Poorten schudde zijn hoofd.

“Heb ik nooit eerder gezien.”

De Cock pauzeerde enige seconden om de man in zich op te nemen. Qua uiterlijk en optreden leek hij op commissaris Buitendam. De oude rechercheur begreep plotseling waarom de man hem irriteerde.

“Waar kwam u vandaan?” vroeg hij scherp.

“Hoe bedoelt u?”

“Op weg naar huis?”

Van der Poorten glimlachte.

“Ik heb in een tent op het Rembrandtplein met een zakenrelatie een paar borrels gedronken. Dat doe ik ‘s-avonds wel meer. Het Rembrandtplein is voor mij bijna om de hoek.”

“U bent eventueel bereid mij de naam van die zakenrelatie te noemen?” vroeg De Cock. Van der Poorten keek hem achterdochtig aan.

“Moet ik daaruit concluderen,” reageerde hij fel, “dat u van mij een alibi verwacht?”

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

“Ik tref u hier onaangekondigd aan op een plek waar een moord is gepleegd. Hoe moet ik dat beoordelen? Welke gedachte moet ik daaraan verbinden? Hoe intiem is uw vriendschap met het slachtoffer?”

Edward van der Poorten maakte een schouderbeweging.

“Peter en ik,” verzuchtte hij, “kennen elkaar al sinds onze prille jeugd. We hadden toen zo’n vriendenclubje. Peter en ik hebben allebei een mislukt huwelijk achter de rug, met alle perikelen die daar zo bij horen. Daarover wisselen wij wel eens van gedachten. Verder onderhouden wij geen nauwe betrekkingen.”

De Cock wees naar de dode in de fauteuil.

“Hebt u enig idee in welke richting wij de dader van deze moord moeten zoeken?”