Выбрать главу

Onze oudste brigadier, Jaap Westdorp, door de agenten sinds lang bevorderd tot Ome Jaap, zat achter een schrijfmachine en rammelde met een bezweet hoofd aan een stukje in het dagelijks rapport. Hij was zo ingespannen bezig, dat hij mij niet eens zag binnenkomen. Ik ging naar hem toe en legde mijn hand op zijn brede schouder.

‘Dag Ome Jaap.’

Hij keek wat verward op.

‘Zo, m’n jong,’ zei hij vriendelijk, ‘ben je er al? Ik geloof, dat jij ook eeuwig de klos bent. Ze moeten jou wel hebben.’ Ik knikte vermoeid.

‘Ik heb nooit veel mazzel met mijn diensten.’ Hij grijnsde. ‘Je moet maar zo denken: je hebt apostelen en martelaren.’ Hij schoof zijn stoel iets naar achteren en trok een vies gezicht. ‘Ik benijd je niks. Ik heb er even rondgeneusd. Als je mij vraagt, dan krijg je er nog een hele kluif aan. Het lijkt me geen gemakkelijk zaakje. Het kan natuurlijk meevallen, achteraf, maar het ziet er volgens mij niet zo prettig uit.’

Hij boog zich voorover en scheurde een blaadje uit zijn beduimeld notitieboek.

‘Laat eens kijken,’ zei hij turend naar een vel vol hiërogliefen, ‘de melding kwam te 1.20 uur van een zekere Charles van Duuren. Ik heb hier zijn volledige personalia. De man vertelde, dat hij volgens afspraak, een vrouw genaamd Anna Bentveld kwam bezoeken. Het vrouwtje woont… laat eens kijken… op het adres Keizersgracht 983. Hij vond de buitendeur, zo de man zei, tot zijn verbazing openstaan en toen hij naar binnen ging trof hij die juffrouw Bentveld liggend op de vloer van haar zitkamer. Ze was dood. Ingeslagen schedel.’

Ik maakte enige notities.

‘Onmiddellijk na de melding…’

‘Ho, ho,’ onderbrak ik. ‘Wie sprak van een ingeslagen schedel?’ Ome Jaap peinsde. ‘Het staat in de melding.’

‘Die Van Duuren moet dus van een ingeslagen schedel hebben gesproken?’

‘Ja, ja, anders kan het niet in de melding staan.’

Ik knikte.

‘Mooi, Ome Jaap, ga verder.’

‘Onmiddellijk na de melding ben ik er met drie agenten heengereden. We troffen die Van Duuren op de stoep voor het huis. Hij leek mij nogal overstuur. Hij deed wat vreemd. Toen een van de agenten zijn naam noteerde, wist hij zich aanvankelijk zijn geboorteplaats niet eens te herinneren. De man was totaal in de war.’

‘Meer dan gebruikelijk? Ik bedoel, het ontdekken van een moord is niet ieders dagelijks werk.’

Ome Jaap grijnsde.

‘Och,’ zei hij schouderophalend, ‘ik vertel je alleen maar wat mij opviel. De man was zenuwachtig.’

Ik knikte.

‘Hoe was het binnen?’

‘Het leek puur op moord, daarom ben ik zo gauw mogelijk teruggegaan naar het bureau om alles te waarschuwen. Twee agenten liet ik ter bewaking bij het huis achter. Van Duuren nam ik mee.’

Ik keek hem eens onderzoekend aan.

‘Hoezo Ome Jaap, had je wat tegen hem?’

Hij bracht zijn lippen in een tuitje.

‘Nee, nee, dat niet. Maar het leek mij beter, dat jij hem bij de hand hebt.’ Hij maakte een gebaartje. ‘Zie je, het is je enige getuige.’

‘Heeft hij dan iets gezien? Ik bedoel, heeft hij iets gezien van het feit zelf?’

Ome Jaap schudde zijn hoofd.

‘Hij heeft het ontdekt en met zulke mensen ben ik nu eenmaal erg voorzichtig.’

Ik knikte grijnzend.

‘Ik begrijp het volkomen. Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast. Maakte hij nog bezwaren?’

‘Nee, hij was heel gewillig.’

‘Heb je aan de situatie ter plaatse nog iets moeten veranderen? Ik bedoel, om dichterbij te komen of zo…’

‘Nee, ik heb alles zo kunnen laten. Ik behoefde niets te verplaatsen. Ook het slachtoffer ligt er nog net zo. Ik heb namelijk nog geen dokter gewaarschuwd. Het had geen zin. Er was toch niets meer aan te redden. Ze was overleden. Dat kon zelfs een kind zien.’

‘Ingeslagen schedel?’

Ome Jaap keek op.

‘Wat bedoel je?’

‘Zou zelfs een kind kunnen zien dat de schedel was ingeslagen?’

‘Nou, nou, zó ver zou ik nou niet durven gaan. Maar het leek mij toch wel duidelijk.’

‘De conclusie van die Van Duuren lag dus wel voor de hand?’

‘Ja, toch wel,’ antwoordde Ome Jaap voorzichtig. ‘Ik kan mij wel indenken dat hij bij het zien van het lijk onmiddellijk aan een ingeslagen schedel heeft gedacht. De eerste impressie zo… ja. Ik geloof niet dat je er iets bij hoeft te denken.’

Ik glimlachte.

‘Heb je nog wat waargenomen op de gracht?’ Hij schudde zijn grijze hoofd.

‘De gracht was totaal uitgestorven. Er was geen kip te zien. Ik heb ook nergens in de omgeving licht zien branden.’

‘Buren?’

‘Nee, geen buren. Het perceel nummer 973 is het enige woonhuis op dat stukje gracht. Rondom zijn kantoren.’

Ik knikte peinzend.

‘Ik hoorde van de chauffeur dat de vijfmaalacht de omgeving afzocht. Van wie is die opdracht?’

‘Van de commissaris. Hij dacht op die manier misschien nog een getuige te kunnen opvissen. Bovendien kon ook de dader nog in de omgeving zijn. Het idee leek mij zo gek nog niet.’ Ik grijnsde.

‘De Ouwe heeft in de regel geen gekke ideeën. Waar zit ie eigenlijk?’

‘Boven.’ Hij wees met zijn duim omhoog. ‘Hij is in gesprek met die Van Duuren.’

Ik liep achter de balie vandaan.

‘Zeg Ome Jaap… als we er straks naartoe gaan… wil je dan nog even mee? Ik had graag dat je me wees langs welke weg jij was binnengekomen.’ Ik maakte een verontschuldigend gebaartje. ‘Het is maar voor eventuele sporen, begrijp je.’ Hij knikte. ‘Goed m’n jong, even dit stukje in het rapport afmaken. Ik ben er zo mee klaar.’

Hij schoof zijn stoel bij en typte verder.

Ik ging de trap op naar de kamer van de commissaris en klopte aan. Toen ik het lichtje in de gang zag opflitsen, stapte ik naar binnen. Met ‘vreemden’ in de omgeving behielden we het decorum. De commissaris kwam wat lui vanachter zijn bureau vandaan en stelde mij voor aan een flink gebouwde, goed geconserveerde vijftiger, gekleed in een donkerbruin kostuum van grove tweed. ‘Rechercheur Peeters.’

‘Charles van Duuren.’

Hij gaf mij een krachtige handdruk. De hand was koel en de vingers lang en pezig. Een ogenblik kruisten zich onze blikken. Zijn ogen waren van een staalachtig grijs, koel observerend, maar niet onvriendelijk. Hij was een man van het sportieve type met een door de zon gebruinde huid en charmant grijs aan de slapen.

‘De heer Van Duuren,’ sprak de Ouwe plechtig, ‘heeft een onplezierige ervaring gehad.’

Van Duuren fronste zijn wenkbrauwen.

‘Ja, ja,’ zei hij, ‘zo kunt u het wel stellen. Het was bepaald heel onplezierig.’

Hij sprak een beetje geaffecteerd. Ik keek naar zijn handen, die wat nerveus de leuning van zijn stoel aftastten. Mooie slanke handen zonder eelt. Aan een van de vingers van zijn linkerhand droeg hij een witgouden ring met een monogram; de letters ‘CvD’ met veel fantasie ineengestrengeld. Ik zag geen trouwring, noch links, noch rechts.

De commissaris nam weer het woord.

‘In afwachting van jouw komst heb ik even met de heer Van Duuren zitten praten. Over zijn ontdekking van vannacht hebben we nog niet gesproken. Het leek mij beter daar nog even mee te wachten.’

Ik knikte.

Van Duuren was nog zenuwachtig. Ome Jaap had gelijk, het was opvallend. Hij plukte voortdurend aan de revers van zijn jasje en maakte bewegingen alsof hij niet kon blijven zitten. De stoel scheen onder hem te branden.

‘Ik hoop,’ zei hij, ‘dat mijn naam in deze affaire niet wordt genoemd. Ik… ik ben nogal bekend in den lande. U begrijpt het misschien niet, maar het zou voor mij beslist pijnlijk zijn als…’ Ik liet hem zijn zin niet afmaken.

‘Kende u juffrouw Bentveld?’

Hij frommelde wat nerveus aan zijn stropdas en trok zijn kin iets omhoog. Over zijn linkerwang trilde een kleine zenuwtrek.