Выбрать главу

Hij had aandachtig naar mij geluisterd. De geamuseerde trek om zijn lippen was verdwenen.

‘Een pijnlijke analyse,’ zei hij.

‘Juist?’

Hij knikte langzaam.

Een tijdlang zaten we zwijgend tegenover elkaar.

‘Ik heb mij lange tijd afgevraagd,’ zei ik na een poosje, ‘of ik u dit alles wel zou zeggen… maar kwam ten slotte tot de overtuiging, dat het nodig was. Het is vaak zo moeilijk om een motief te achterhalen.’ Ik wreef met mijn hand langs mijn gezicht en keek hem daarna aan. ‘Ken het motief en men begrijpt de daad… het is een oude leerstelling… ze geldt echter niet alleen voor de rechercheur… maar, hoe vreemd het ook klinkt… ook voor de dader.’

Ik stond langzaam op.

‘Dit is alles wat ik u wilde zeggen. Meer niet, althans nu niet meer. Vanavond zetten we het gesprek voort… bij u thuis, in een rustige sfeer.’ Ik glimlachte. ‘Bij een glas cognac.’

‘Ja, ja,’ zei hij onzeker, ‘dat is goed.’

Ik haalde mijn notitieboekje uit mijn zak.

‘Mag ik even het adres?’

‘Kralingse…’

Ik drukte mijn beide handen tegen mijn colbertje.

‘Ik heb geen potlood of pennen bij mij,’ zei ik gewild nerveus. ‘Vergeten…’

Ik schoof hem mijn boekje toe. ‘Schrijft u het even voor mij op?’ Hij pakte zijn pen en begon te schrijven. Ik keek nauwlettend toe. Plotseling stopte hij, midden in een woord. Hij keek op. Nog nooit in mijn leven had ik in een paar ogen zo’n pijnlijke uitdrukking gezien.

Ik nam mijn aantekenboekje terug en wuifde ermee om de inkt te laten drogen.

‘Tot acht uur,’ zei ik. ‘En… eh, doet u geen domme dingen. Het heeft geen zin.’

Ik reed langzaam terug naar de wasserij. Ik voelde mij somber, eigenlijk wat verdrietig. Maar ik had dit moeten doen. Het behoorde bij het spel. Het was wel niet volgens de regels, maar om regels had ik mij nooit veel bekommerd. Charles van Duuren zou zich ellendig voelen, nu, alleen in zijn pompeus kantoor. Hij vroeg zich natuurlijk af wat ik wist. Ik grijnsde. Wat wist ik? In werkelijkheid niet veel.

Ik zag de bestelauto voor de deur van de wasserij staan. Klaas was al terug. Hij had het gauw gedaan. In zijn jeugdig enthousiasme natuurlijk veel te snel gereden. Ik keek op mijn horloge. Het was net twaalf uur.

Ik trof hem in het kantoor van Swartjes. Hij had zich al verkleed en zat daar gewoon in zijn colbertje. Zijn gezicht straalde van voldoening.

‘Hoe ging het?’

Hij lachte met zijn hele gezicht.

‘Fantastisch,’ riep hij opgewonden, ‘eenvoudig fantastisch! Die ouwe taart… ik bedoel, die oude dame keek eerst wel wat vreemd, maar toen ik haar zei dat het een opdracht was van meneer, gaf ze mij het kostuum direct mee. O Peet, je had me moeten zien. Ik stond daar…’

‘Ja, ja,’ onderbrak ik, ‘en wat zei dr. Boentje?’

‘Hij keek wel wat gek naar mijn vermomming als wasbaas. Ik moest mij waarachtig eerst legitimeren.’ Klaas grijnsde bij de herinnering. ‘Maar hij zou het kostuum direct laten onderzoeken.’

‘Mooi, hoe laat was je daar?’

‘Bij dr. Boentje?’

‘Ja.’

‘Nou, zo om een uur of tien, half elf.’

Ik pakte wat ongeduldig de telefoon en belde het laboratorium in Den Haag.

‘Dr. Boentje?’

‘Een ogenblikje,’ klonk het, ‘ik verbind u door.’

Eindelijk had ik dr. Boentje aan de lijn.

‘Met Peeters,’ zei ik, ‘uit Amsterdam. Mijn collega heeft ongeveer een uur of twee geleden een kostuum bij u gebracht en ik zou graag…’

‘Ja,’ onderbrak hij lachend, ‘hoeveel kostuums wil je mij nog sturen?’

‘Geen enkele meer,’ zei ik onthutst, ‘als… eh, als het goed is.’

‘Wat bedoel je?’

Ik slikte.

‘Zit er bloed op?’

‘Het spijt me.’

‘Wat?’

‘Het spijt me,’ herhaalde hij, ‘er zit geen bloed op dat kostuum. Ik heb het onmiddellijk laten onderzoeken. Alle reacties zijn negatief.’

Het was alsof de grond onder mijn voeten wegzonk.

‘Negatief,’ herhaalde ik toonloos.

‘Ja.’

‘Dank u dokter… het spijt me… dat ik wat ongeduldig was.’ Zachtjes legde ik de hoorn op het toestel terug.

‘Peet…’

Ik stak afwerend mijn hand op.

‘Stil Klaas… laat me denken.’ Ik voelde me wat duizelig. Vanuit de wasserij drong de weeë lucht van trichloorethyleen tot het kantoortje door. Benauwend. Ik was warm, verhit, maar mijn gedachten waren niet vertroebeld. Met de snelheid van een computer verwerkten mijn hersenen deze nieuwe ontwikkeling.

Opnieuw greep ik de telefoon. Toen de verbinding met bureau Warmoesstraat tot stand kwam, brulde ik:

‘Geef me De Cock, onmiddellijk.’

Ik stopte mijn wagentje voor het station. Ik nam een tientje uit mijn portefeuille en gaf het aan Klaas.

‘Ga terug naar Amsterdam, m’n jong.’

Hij trok een verongelijkt gezicht.

‘Maar Peet…’ zei hij weifelend.

Ik zuchtte.

‘Ik weet het Klaas, je was er graag bij gebleven. Ik begrijp dat best. Maar geloof me, het is beter dat je nu teruggaat. Zie je, ik ga misschien iets doen wat ik in feite niet mag doen. Het is tegen de instructies. Ik wil jou daar niet in betrekken. Je staat pas aan het begin van je carrière en ik heb niet het recht jouw toekomst in de waagschaal te stellen. Als ik risico’s neem, dan neem ik die alleen.’ Ik legde mijn hand op zijn schouder. ‘Je hebt me fantastisch geholpen. Ik ben je daar ook echt dankbaar voor. Kom morgenavond bij mij thuis. Ik hoop, dat ik je dan alles kan verklaren.’

Hij stapte uit, het tientje in zijn hand.

‘Klaas… Als je toch wilt helpen, ga dan naar de Warmoesstraat en vraag aan De Cock of hij nog een broek heeft die zo snel mogelijk naar het laboratorium moet worden gebracht.’

Het was precies acht uur toen ik belde. Er werd vrijwel onmiddellijk open gedaan. Voor mij stond Van Duuren. Ik bleef wat beduusd staan, verrast door zijn verschijning. Tegen het licht, dat uit de hal straalde, stak zijn silhouet donker af. Het was hetzelfde beeld als op die avond, toen ik hem op de gracht vanuit de schaduw van een stoep gadesloeg. Hij droeg dezelfde donkere jas, dezelfde hoed. Hij keek naar mij, en langs mij heen naar de laan, waar mijn wagentje stond.

‘U bent alleen?’

Hij sprak weifelend. In zijn stem beluisterde ik een ondertoon van verbazing.

Ik knikte vaag.

‘Is dat gebruikelijk?’

Ik antwoordde niet, hoewel ik heel goed begreep wat hij bedoelde. Ik bedacht dat hij zijn nederlaag wel wat snel had geaccepteerd. Ik had dit niet verwacht, had op meer tegenstand gerekend.

‘Mag ik binnenkomen?’

‘Ja, ja,’ zei hij verward en deed haastig een stap opzij. Ik ging hem kalm voorbij. Zonder verder op hem te letten, trok ik mijn jas uit en liep naar de kapstok. ‘Ik kom toch niet ongelegen,’ zei ik verontschuldigend.

Hij zei niets.