Выбрать главу

'Heb je wat gevonden?'

Vledder wees naar een groot model schrijfbloc met ruitjespapier.

Het lag op het bureau, ongeveer in het midden, op een groene rubberen onderlegger. Het schrijfbloc droeg sporen van veelvuldig gebruik. Het had nog maar een dikte van minder dan een halve centimeter. Het bovenste blad was onbeschreven. Maagdelijk blank. Maar vaag waren nog indrukken zichtbaar van lijntjes en streepjes. Door en over elkaar in een warrig mozaïek.

Vledder strekte zijn handen naar het schrijfbloc uit.

'Waarvoor zou Erik Baveling dit nodig hebben gehad? Ruitjespapier.' Hij herhaalde het woord een paar maal. 'Ik heb al gezocht, maar in het hele kamertje is verder geen ruitjespapier meer te vinden.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

'Ook niet beschreven?'

Vledder schudde zijn hoofd.

'Ik heb al zijn studieboeken nagesnuffeld. De aantekeningen die daarin voorkomen, zijn geschreven op gewoon lijntjespapier. Geen ruitjes.'

De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip.

'Dat is vreemd.' Hij keek nog eens naar het schrijfbloc. 'Ik zou het maar meenemen voor het laboratorium. Misschien kunnen ze er iets mee doen.' Hij schudde zijn hoofd en zuchtte diep. 'Weet je, Dick, ik krijg steeds meer het gevoel dat de dood van deze jongen nog maar een begin is… Dat ons nog veel meer staat te wachten. Het zou mij niets…' Hij stokte. Hij draaide zich half om naar een jonge geüniformeerde agent, die dreunend het kamertje binnenstapte.

'Ze vragen of u hier bijna klaar bent.'

'Wie vraagt dat?'

'De meldkamer.'

De Cock reageerde wat verstoord.

'Wat…eh,wat is er dan?'

De agent aarzelde.

'Er is nog een dode.'

'Waar?'

'Op de Keizersgracht… aan de wallekant, tussen geparkeerde auto's, daar ligt een jongeman.'

De Cock hield zijn hoofd iets scheef.

'Vermoord?'

De agent slikte.

'Gewurgd.'

3

Er was weinig ruimte tussen de geparkeerde auto's op de gracht.

Ze stonden wat schuin naast elkaar met de band van het linkervoorwiel tegen de ijzeren beschermstang die de gemeente Amsterdam langs de wallekanten aan had laten brengen om de wagens voor een duik in het vuile grachtwater te behoeden.

De Cock scheen met zijn zaklantaarn langs de portieren. Aan de wagen rechts van hem was een duidelijk glijspoor te zien. Het vuil van het linkervoorportier was in een lichte boog weggeveegd. Het slachtoffer moest, zo concludeerde De Cock, in zijn val met zijn rug langs het portier zijn gegleden. De rechercheur knielde bij de dode neer en scheen hem in het gelaat. De man kwam hem bekend voor. Hij meende hem eens te hebben ontmoet… met hem gesproken te hebben. Koortsachtig tastte hij zijn herinnering af. Maar het antwoord bleef weg.

Hij drukte het hoofd van de jongeman iets opzij en bekeek de strangulatieplekken. Ze hadden bijna dezelfde structuur als de plekken die hij aan de hals van Erik Baveling had gezien. Moeizaam kwam hij overeind. Zijn oude knieën kraakten. Vanuit de hoogte liet hij het lichtend ovaal nog eens over het gezicht van de dode glijden. Toen schoof hij tussen de auto's door naar Vledder, die op de rijbaan stond en gaf hem de zaklantaarn.

'Ga eens kijken. Ik dacht dat ik hem kende.'

De jonge rechercheur liep langs hem heen en verdween in de nauwe ruimte tussen de beide wagens. Na een paar seconden was hij terug. Hij zag bleek en zijn onderlip trilde. Hij zwaaide zijn rechterarm naar achteren.

'Dat… eh, dat… eh,' stotterde hij, 'dat is ook een junk.'

De Cock keek hem onderzoekend aan.

'Ken je hem?'

Vledder knikte heftig.

'Jean-Paul Stappert. Tot voor een jaar geleden zat hij minstens eenmaal in de maand bij ons in de cel.'

De Cock trok nonchalant zijn schouders op.

'Zijn gezicht kwam mij bekend voor.'

Vledder grijnsde.

'Je zou hem moeten kennen. Maar je hebt je nooit met die simpele junkdiefstalletjes willen bemoeien. Daar voelde je je te hoog voor.'

De Cock schudde zijn hoofd.

'Dat is het niet,' sprak hij verontschuldigend. 'Ik heb het een paar maal geprobeerd. Echt. Maar het zijn van die stomme verdachten. Je kunt met die verslaafden geen zinnig gesprek voeren. Ze leven niet… niet werkelijk. Ze existeren alleen nog. Geestelijk zijn ze afgestompt… niet meer toegankelijk.'

'Daarom laat je het de jongeren doen.'

Het klonk als een verwijt.

De Cock reageerde niet. Hij had, toen hij als jong rechercheur aan het bureau Warmoesstraat kwam, ook de vervelende karweitjes moeten opknappen. Hij achtte het niet meer dan rechtvaardig dat die traditie werd voortgezet.

'Wat weet je van hem?'

'Van Jean-Paul Stappert?'

'Ja.'

Vledder maakte een onzeker gebaartje.

'Een verslaafd konijn, niet echt crimineel, maar een jongen die kloterige diefstalletjes pleegde om aan geld voor heroïne te komen.'

'Hij ziet er niet uit als een junk.'

Vledder schudde zijn hoofd. Hij had een ergerlijke trek op zijn gezicht.

'Nee,' riep hij wild. 'Jean-Paul Stappert verbaast mij… net zoals die dode Erik Baveling mij verbaasde.'

'Hoezo?'

Vledder spreidde trillend zijn beide handen. Hij zocht naar woorden om zijn gevoelens te vertolken.

'Het is net,' begon hij opgewonden, 'alsof ze gereclasseerd zijn… gewassen, door een mangel gehaald… Opnieuw geboren. Hun gezichten zijn nog wel zo'n beetje hetzelfde. Toch zijn ze anders. Er is iets met hen gebeurd, in positieve zin.'

Hij zwaaide zijn rechterarm weer naar achteren.

'Ik wist dat deze jongen spoot. Jaren. Ik heb nu zijn beide armen bekeken… weg… niets meer te zien. Geen zwerende punctieplekjes meer, gaaf, clean!' Vledder zweeg even. De emotie lag nog op zijn gezicht. Plotseling werden zijn ogen groot. 'Er zal toch geen maffe maniak rondlopen, die bezig is om alle afgekickte junks uit te moorden?' Zijn mond zakte open. Het idee verbijsterde hem. 'Mijn hemel,' hijgde hij ontzet, 'dan kunnen we nog wat beleven.'

De Cock beet op zijn onderlip. Het betoog van zijn jonge collega had hem meegesleept, maar niet verwarmd. De nachtkou klom in zijn botten. Uit het grachtwater stegen kille nevels op. Hij trok de kraag van zijn regenjas wat omhoog en dacht na over de wurgende maniak.

Hij keek eens rond. Het was stil op de gracht. Aan de wallekant tussen de auto's scharrelde een eenzame rat. Het dier snuffelde even aan de dode Jean-Paul Stappert en glipte toen weg achter een wiel. Verderop, in de Raadhuisstraat, gierde een late tram naar de remise.

De Cock zuchtte diep.

'Wacht jij op de meute? Ik heb geen zin om jeremia's aan te horen om twee lijken zo kort achter elkaar. Vooral Van Wielingen zal de smoor in hebben dat hij weer moet komen opdraven.'

Vledder knikte gelaten.

'Wat ga jij doen?'

Op het gezicht van De Cock kwam een harde trek.

'Een pensionhoudster goede nacht wensen.'

Met een brede grijns op zijn gezicht bonsde De Cock een forse roffel op de keukendeur. Hij wist dat achter de keuken de woon- en slaapvertrekken van de pensionhoudster lagen. Jaren geleden had hij hier eens een onderzoekje gedaan naar een brand, die op een nogal mysterieuze wijze in die keuken was ontstaan. Het was een vreemde combinatie tussen een vlam in de pan en een gesprongen fles benzine, die om onverklaarbare redenen in de nabijheid had gestaan.

Hij vroeg zich af of het pension nog dezelfde eigenaresse had.

Toen had hij de stellige indruk, dat de vrouw zich door brandstichting uit de problemen had willen helpen. Het bewijs daarvoor had hij nooit kunnen leveren, maar de indruk was gebleven.

Hij grinnikte wat mat voor zich uit. Hoeveel misdadigheid had hij tijdens zijn lange loopbaan als rechercheur reeds verwerkt, opgetekend in duizenden ambtelijke rapporten en processen-verbaal. Een echte schrijver zou ze tot lijvige boekwerken kunnen omtoveren. Omdat zijn eerste bonzen geen resultaat had, trommelde hij opnieuw een roffel op het middenpaneel. Het geluid galmde langs trappen en portalen omhoog, weerkaatste tegen de witgekalkte muren.