Выбрать главу

Vergezeld van een paar oudere, meer door de wol geverfde dienders toog brigadier Bijkerk naar de onderaardse gewelven van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat. Agent van Beveren liep voorop. Hun voetstappen klonken hol, weerkaatsten tegen de kale muren. Ze spraken niet. Bij cel zeven stopte de processie. Van Beveren stak de sleutel in het slot en schoof de stangen en grendels weg. Licht piepend draaide de celdeur open. Ze bekeken de man om beurten. De arrestant was dood… daar waren ze het over eens. Dood… zonder twijfel. De haastig gealarmeerde dokter van de Geneeskundige Dienst kon daar niets meer aan veranderen.

Met zijn oude vilten hoedje nonchalant achter op het hoofd geschoven, zijn jas nog aan, waggelde De Cock langs de verlaten bureaus van de grote recherchekamer. Hij waggelde altijd. Zijn bovenlijf was eigenlijk te zwaar en zijn benen naar verhouding te kort. Na zijn veertigste was alles wat dieper op de heupen gezakt, waardoor hij een wat compacte indruk maakte, massaal, met koddige, wat vertraagde bewegingen.

De oude, grijze rechercheur was in een slecht humeur. Zijn gezicht, gewoonlijk vol vriendelijke plooien, droeg de markante trekken van een dreigende donderwolk, grimmig, vol opgehoopte spanning. Een dringend telefoontje van de commissaris had hem uit een zoete sluimer gewekt. Het was midden in een bekoorlijke droom, gesitueerd in een vredig, vriendelijk wereldje zonder misdaad. De Cock had het overstapje naar de werkelijkheid met het verkeerde been genomen. Hij wees met een dikke mollige vinger naar de grote klok aan de wand. 'Twee uur,' bromde hij. 'Twee uur, midden in de nacht. Een christelijk mens ligt om deze tijd in zijn bed.' Hij snoof. 'Wat wil de Ouwe in godsnaam van ons? Wat valt er midden in de nacht te onderzoeken?' Vledder zuchtte: 'De man is dood.'

De Cock wreef met de rug van zijn hand langs zijn stompe neus. 'Goed, goed,' zei hij afwerend, 'er is beneden in de cel een man gestorven. Hij is de eerste niet. En hij zal ook de laatste niet zijn. Het is natuurlijk heel akelig en erg verdrietig… voor de man, ja… maar wat kan ik eraan doen? Wat verwacht de Ouwe van me? Dat ik voor die vent ga bidden? Verdomme nog aan toe… had die kerel maar niet moeten zuipen… was hij niet dronken geworden… hadden ze hem niet opgepikt… was hij ergens anders gestorven… misschien wel gewoon in bed, keurig, netjes, thuis, zoals het hoort… tussen schone witte lakens en tranen pinkende familieleden aan het voeteneinde.' De Cock zeurde nog een tijdje door over oorzaak en gevolg, dol, onzinnig, soms belachelijk. Hij had nu eenmaal gloeiend de pest in.

De jonge Vledder luisterde geduldig tot zijn leermeester was uitgeraasd. Toen stond hij op en liep naar het gaskomfoortje. 'Ik zal,' zei hij gelaten, 'om te beginnen maar een kop koffie voor je zetten. Flink sterk. Misschien kikker je er wat van op. Ik hoop het. Zie je, ik zou graag wat redelijkheid van je verwachten.'

De Cock gebaarde wild voor zich uit. 'Redelijkheid,' schreeuwde hij geërgerd, 'redelijkheid. Men kan een man van mijn leeftijd niet van zijn mooiste dromen beroven en dan nog verwachten dat hij redelijk zal zijn.' Hij schudde heftig het hoofd. 'Nee, mijn brave, dat is te veel verlangd. De commissaris had dat moeten beseffen. Voor nachtelijke uitstapjes in de criminaliteit moet hij geen oudjes nemen, maar jonge energieke lieden, zoals jij.'

Vledder zuchtte opnieuw. 'Ik heb de piketdienst,' legde hij geduldig uit. 'De commissaris heeft eerst mij gebeld. Hij vertelde mij dat hij van brigadier Bijkerk de melding had ontvangen dat er in een van de cellen een man was gestorven. Hij vroeg of ik een kijkje wilde nemen.' 'En?'

'Nou, dat heb ik gedaan. Ik ben naar het bureau gegaan en heb de zaak bekeken. Het leek mij nogal ernstig. Daarom heb ik de commissaris teruggebeld en hem gevraagd of hij ook jou wilde waarschuwen.' De Cock stond met een ruk stil. 'Wat?' Vledder knikte met een beteuterd gezicht. 'Het spijt me echt,' zei hij benepen, 'maar je hebt dit aan mij te danken.' De Cock leek sprakeloos. Hij keek zijn jonge collega aan, onthutst, zijn brede gezicht in een plooi van opperste verbazing.

'Jij… bedoel je dat jij…' Hij maakte zijn zin niet af. Vledder likte aan zijn droge lippen. 'Het is… eh, het is,' zei hij bijna stotterend, 'volgens mij geen gewone dood. Ik bedoel… eh, die jongeman in de cel beneden… hij is… eh, dacht ik… niet gewoon dood gegaan. Het is geen natuurlijke dood. De man is vermoord.'

De Cock schoof zijn onderlip vooruit en duwde zijn hoedje nog verder achter op het hoofd. Zijn vriendelijke grijze ogen glinsterden uitdagend. 'Zo…' zei hij met een licht sarcasme, 'zo, zo.. en uit welke omstandigheden trekt onze jonge vriend deze… eh, geniale conclusie?'

Vledder slikte iets weg. 'Er zijn geen omstandigheden,' zei hij weifelend. 'Ik bedoel… er zijn geen directe aanwijzingen in de richting van moord. Ik kan je echt niets concreets noemen. Ik vind hef alleen vreemd. Een jongeman van tweeëndertig jaar sterft volgens mij niet zomaar na het drinken van een paar borrels. Daar geloof ik niet in. Mijn gevoel…' De Cock lachte schamper. 'Jouw gevoel kost mij mijn nachtrust.'

De jonge Vledder stak zijn kin naar voren. 'Luister eens, De Cock,' riep hij fel, 'ik heb je niet voor niets laten komen. Geloof dat. Je denkt toch zeker niet dat ik mijzelf in de ogen van jou en de commissaris bespottelijk wil maken? Ik ben toch niet gek? Ik zeg je nogmaals… ik geloof niet dat die jongeman in cel zeven een natuurlijke dood stierf. Ik heb het stellige idee dat er een misdrijf in het spel is. Hoe of wat… ik weet het niet. Het is zomaar een idee. Het is best mogelijk dat ik mij totaal vergis… dat er helemaal niets aan de hand is, maar ik wil het onderzoeken.' Hij kneep zijn lippen op elkaar. 'En zo is het. En als jij te knorrig bent om mij bij te staan, wel, heel simpel, dan doe ik het alleen.' De Cock keek zijn jonge collega onderzoekend aan. Hij had in de stem van Vledder iets gehoord dat hem verraste. Een ondertoon van wrevel, vermengd met koele vastberadenheid.

Het was feitelijk voor het eerst dat hij bij zijn meest geliefde leerling zo'n duidelijk blijk van zelfstandigheid zag. De Cock constateerde het met genoegen. Het deed hem oprecht goed en langzaam verdween zijn slechte humeur. De innerlijke omwenteling tekende zich op zijn gezicht af. Duidelijk. De verticale plooien van zijn wangen vervormden zich tot dartele accolades, omlijsting van een glimlach vol vriendelijke welwillendheid. Hij gebaarde vrolijk in de richting van het gaskomfoortje. 'Waar blijft mijn koffie?' Vledder slaakte een zucht van verlichting. 'Nog even pruttelen…'

De Cock schoof de lege koffiekop wat opzij en legde zijn beide benen op zijn bureau. De koffie had hem weer met het leven verzoend en de gedachte aan de verstoorde nachtrust wat op de achtergrond gedrongen. Behaaglijk onderuitgezakt hing hij in zijn stoel en keek naar Vledder, die levendig gebaarde. 'Begrijp me goed, De Cock. Ik wil echt niet eigenwijs zijn, maar ik heb die jongeman beneden in de cel gezien. Het is een flinke vent, atletisch gebouwd, sterk, stevig. Echt een man in de volle kracht van zijn leven.' Hij spreidde beide armen. 'Dat is natuurlijk geen garantie voor onsterfelijkheid… dat begrijp ik best, maar toch… zie je, zijn dood komt mij zo onwezenlijk voor.'

De Cock knikte begrijpend. 'Uiterlijke tekenen van geweld?'

Vledder trok zijn schouders omhoog. 'Ik heb hem maar oppervlakkig bekeken. Samen met brigadier Bijkerk. Ik heb alleen zijn hemd losgemaakt. Aan zijn borst, rug en buik hebben we zo met het blote oog geen verwondingen kunnen ontdekken. Maar je weet hoe donker het in die cellen is.' 'Heb je wat geroken?'

'Een vrij sterke dranklucht. Meer niet. Ik bedoel, niets bijzonders. Geen geur van bittere amandelen of iets dergelijks.' 'Wat zei de dokter?'

Vledder maakte een hulpeloos gebaartje. 'Toen ik aan de Warmoesstraat kwam, was de dokter van de Geneeskundige Dienst al verdwenen. Brigadier Bijkerk vertelde mij dat hij alleen maar even naar het slachtoffer had gekeken en toen had gezegd dat de man was overleden. Meer niet. De brigadier had hem nog wel naar een doodsoorzaak gevraagd, maar daarover had de dokter niets kunnen of willen zeggen.' De Cock knikte. 'Begrijpelijk. Er was, zoals je zei, uiterlijk aan het lijk niets te zien. We zullen moeten wachten tot na de sectie en een toxicologisch onderzoek. Als hier werkelijk sprake is van een misdrijf, is er maar één mogelijkheid… vergif.'