Выбрать главу

Vledder staarde voor zich uit. 'Vergif,' zei hij peinzend. 'Je hebt gelijk. Dat moet het welhaast zijn.' Hij streek met zijn hand langs zijn brede kin. 'Ook alcohol is een vergif. En de uiterlijke tekenen van een alcoholvergiftiging noemen we dronkenschap.' Hij keek naar De Cock. 'Zou er veel verschil zijn?' 'Hoe bedoel je?'

'Wel, tussen de symptomen van een alcoholvergiftiging en een vergiftiging met een andere stof?' De Cock schoof zijn onderlip naar voren. 'Het hangt natuurlijk van het vergif af… de aard… de hoeveelheid. Maar in grote trekken komen de verschijnselen wel met elkaar overeen.'

Vledder knikte. 'Het is dus achteraf niet zo vreemd dat die agenten het slachtoffer voor openbare dronkenschap oppikten. Hij zal op straat beslist wel het beeld hebben getoond van een zwaar beschonken man… wettelijk compleet… met een waggelende gang en het spreken van wartaal.' De Cock keek op. 'Wartaal… heeft hij nog iets gezegd?' Vledder haalde zijn schouders op. 'Ik weet niet of hij nog iets heeft gezegd. Volgens brigadier Bijkerk heeft hij zijn mond niet meer opengedaan.' 'En de jongens die hem binnenbrachten?' 'Dat waren Kraaijenbrink en De Vries. Toen ik aan het bureau kwam, waren ze allang naar huis. Hun dienst liep tot elf uur. We moeten morgen maar eens met ze gaan praten. Of misschien is het nog beter dat ze een uitgebreid rapport van hun bevindingen maken.'

De Cock knikte. 'Ze zullen zich voor die arrestatie toch wel moeten verantwoorden, denk ik. Let maar op. Ook brigadier Bijkerk, die de man uiteindelijk voor dronkenschap insloot, kan nog heel wat narigheid verwachten. Dit gevalletje lekt natuurlijk uit en dan volgen onvermijdelijk grote artikelen in onze kranten. Man overlijdt in cel. Onvoldoende toezicht? Kwam medische hulp te laat? Ik zie de krantenkoppen al voor me. Ik heb dit meer meegemaakt. Je kunt erop rekenen dat de commissaris precies het naadje van de kous wil weten. De Ouwe is als de dood voor de pers.' Vledder stoof op. 'Maar hier kan toch niemand iets aan doen? Dit is toch niet de schuld van de politie?' De Cock stak zijn hand op. 'Wacht even… dat beweer ik niet. Het kan mij eigenlijk ook niet zoveel schelen wie hier schuld heeft. Maar als deze man, zoals wij nu aannemen, werkelijk is vergiftigd en ten gevolge daarvan waggelend over de straat liep, is het toch wel verdomde triest dat hij in een dronkemanscel werd opgesloten en daar uiteindelijk op een kale houten brits moederziel alleen stierf, zonder dat iemand het in de gaten had.'

Vledder zuchtte diep. 'Ja,' zei hij zacht, 'je hebt gelijk, dat is inderdaad triest, verrekte triest. Eigenlijk moest je daar niet bij stilstaan. Je zou er opstandig van worden.' Hij staarde een tijdje nadenkend voor zich uit. 'Toch vraag je je af hoe dergelijke dingen in de toekomst zijn te voorkomen.' De Cock haalde zijn schouders op. 'Och,' zei hij gelaten, 'zulke dingen gebeuren. Overigens… volkomen te goeder trouw. Daar moeten we toch van uitgaan.' Vledder grijnsde. 'Om het volk te dienen.' Het klonk bijzonder cynisch.

3

De Cock slenterde naar het komfoortje en schonk zich nog eens in. 'Wat weten we van het slachtoffer?' Vledder krabde zich achter in de nek. 'Niet veel,' zei hij wat mistroostig. 'Ik heb alles wat de jongeman bij zich had goed bekeken. Zijn kleding is modern, van goede snit en kwaliteit. Een tikkeltje opzichtig, dat wel. In zijn portefeuille zat ongeveer een honderd gulden en dan verder papieren ten name van ene Alex Delszsen.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Alex Delszsen,' zei hij nadenkend. 'Ik heb die naam wel eens meer gehoord… of gelezen. Ik weet alleen niet meer hoe of waar. Hoe oud is hij?'

'Tweeëndertig.' 'En wat doet hij?' 'Student.'

De Cock lachte. 'Een beetje oud voor een student. Vind je niet?'

Vledder knikte. 'Bij zijn papieren was een collegekaart van de Vrije Universiteit van Amsterdam. Het schijnt dus wel te kloppen. Bovendien woonde hij op het adres Brouwersgracht 317. Je weet wel, dat is dat kleine smalle huis bijna op de hoek van de Prinsengracht. Zover ik weet, wonen daar een stel studenten bij elkaar." Hij kauwde peinzend op zijn onderlip. 'Hoe noemt men zo'n studentenclubje ook weer?' 'Een dispuut.'

Vledder knikte langzaam. 'Dispuut,' herhaalde hij, 'ja, dat woord ben ik een paar maal op de papieren in zijn portefeuille tegengekomen. Dispuut Hora ruit.'' De Cock keek verrast naar hem op. 'Dat is een mooie naam,' zei hij bewonderend. Hora ruit. Weet je wat dat betekent?' 'Nee, mijn Latijn is niet zo goed.' 'De tijd verstrijkt.'

'Wel toepasselijk.'

De Cock streek met zijn hand door zijn grijze haar. 'Ik vind het mooi,' zei hij zacht. 'Hora ruit.' Hij proefde de woorden op zijn tong. 'Heel mooi.' Hij gebaarde naar Vledder. 'Verder nog bijzonderheden?'

De jonge rechercheur pakte zijn notitieboekje. 'Een paar nogal oproerige pamfletten over acties en andere studentenfestiviteiten. En dan twee ongebruikte toegangskaarten voor een voorstelling in de stadsschouwburg.' 'Welke voorstelling?'

'Dertien september.William Shakespeares Much ado about nothing.'

'Dat is vanavond.'

'Ja, de voorstelling van vanavond. Het begon om half negen. Ik heb dit nagegaan. De kaartjes zijn al een paar dagen geleden gekocht.'

De Cock wreef met zijn hand langs zijn brede kin. 'Het ziet ernaar uit dat Alex Delszsen op weg was naar een afspraak… een afspraak voor een bezoek aan de stadsschouwburg.' Hij keek op. 'Als ik mij goed herinner, werd hij om acht uur vanaf het Damrak binnengebracht?' Vledder knikte. 'Precies. Zo staat het in het mutatierapport van brigadier Bijkerk.' Hij citeerde letterlijk. 'Twintig uur, cel zeven, man voor 453 ter ontnuchtering ingesloten. Te dronken om zijn naam te kunnen opgeven.' De Cock zuchtte diep. 'Arme kerel,' zei hij medelijdend. 'Hij heeft het niet meer gehaald.'

Vledder schudde het hoofd. 'Het lijkt mij interessant te weten wie er op hem stond te wachten.' 'Met andere woorden… voor wie was dat tweede kaartje?' Vledder knikte. 'Hij of zij wachtte tevergeefs.' De Cock stond langzaam van zijn stoel op en slenterde naar het raam. Daar bleef hij staan in zijn geliefkoosde houding: de handen op de rug, zachtjes wippend op de ballen van zijn voeten.

Beneden, voor de ingang van het bureau, stond een crèmekleurige ambulancewagen van de Geneeskundige Dienst, de deuren uitnodigend open.

Het slachtoffer werd weggehaald. Twee levensgrote dienders hielpen bij het dragen van de brancard. De Cock verzonk in gepeins. 'Hora ruit,' mompelde hij na een poosje. 'Voor Alex Delszsen niet meer. Voor hem riep de pedel van de dood… Hora est.' Vledder keek hem vragend aan. 'Hora est?' De Cock knikte traag. 'Het is tijd.'

Commissaris Buitendam, de lange, statige politiechef van het aloude politiebureau aan de Warmoesstraat, zwaaide driftig met een ochtendblad.

'Dit is… eh, dit is toch wel het toppunt.' Hij likte aan zijn droge lippen. Zijn anders wat bleek gezicht had een rode gloed. 'Dit heb ik in mijn lange politieleven nog niet meegemaakt. Dat men kritiek heeft op ons werk… dat is nog tot daar aan toe. Dat mag. We leven tenslotte in een democratische staat.' Hij klapte met de krant op de rand van zijn bureau. 'Maar dit…'

De Cock keek hem niet-begrijpend aan. 'Wat?' De politiechef wierp hem de verkreukelde krant toe. 'Lees de frontpagina. Er wordt duidelijk gesuggereerd dat wij Alex Delszsen hebben vermoord.' 'Wij!?'

De commissaris knikte heftig. 'Vermoord. We hebben hem rustig in zijn cel laten verrekken. Opzettelijk. Niet op eigen houtje… nee, maar heel keurig en heel discreet in opdracht van een reactionaire regering, die bevreesd was voor de groeiende invloed van het genie Delszsen.' 'Dwaas.'