Выбрать главу

‘Och,’ antwoordde Vledder verveeld, ‘er valt ook niet zo erg veel te vertellen. Ik ben eerst naar het politiebureau in de Smedestraat gegaan en daar was men zo vriendelijk mij een levensgrote agent mee te geven om het adres te wijzen. Het bleek een mooi groot huis in de buurt van Aerdenhout.’

‘Met garage?’

‘Nee, het was een ouderwets huis zonder garage. Daarom stond de blauwe Simca ook steeds voor de deur.’

‘Hoe was die Van den Bergen?’

‘O, wel een aardige vent. Hij vertelde mij uit eigen beweging dat hij tot de topfunctionarissen van de N.V. Van der Bent & Goossens behoorde. Hij maakte daar echt geen geheim van. ‘Maar…’ zo zei hij, ‘u moet daar niets bij denken. Het feit dat voor de overval op het geldtransport een blauwe Simca is gebruikt, en dat juist mijn blauwe Simca is gestolen, hoeft niet meer te zijn dan een merkwaardige coïncidentie, een samenloop van omstandigheden, waaraan, door u, rechercheurs, geen bijzondere betekenis moet worden gehecht.’

De Cock schoot in de lach. ‘Heb je dat uit je hoofd geleerd?’ Vledder glimlachte.

‘Geloof me, zo zei hij dat. En ik vond het zo fraai, dat ik het heb onthouden.’

‘En wat zei mevrouw Van den Bergen?’

Vledder draaide zich met een ruk naar De Cock.

‘Allemensen, dat is waar ook. Ik zou het bijna vergeten. Mevrouw Van den Bergen maakte een bepaald vreemde opmerking.’

‘Opmerking?’

‘Ja, ze zei letterlijk: “Van der Bent had nooit voor de tweede keer moeten trouwen.”’

‘Waar sloeg dat op?’

Vledder gebaarde.

‘Nergens op. Dat was juist zo vreemd. Het was zomaar een losse opmerking, zonder grond. De heer Van den Bergen ging er dan ook niet op in. Hij keek alleen kwaad in de richting van zijn vrouw. Hij was er kennelijk niet blij mee.’

‘En verder?’

‘Verder niets. Ik heb een paar maal geprobeerd het gesprek in de richting van de persoon van Van der Bent te sturen. Maar dat lukte niet. Van den Bergen gaf mij geen kans. Hij hield na die opmerking van zijn vrouw het gesprek stevig in de hand. Het leek alsof hij bang was dat zij opnieuw iets zou zeggen. Ik had haar natuurlijk een paar concrete vragen kunnen stellen, maar ik wilde niet te duidelijk zijn.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Dat kan altijd nog.’

Hij stopte de wagen aan de rand van het trottoir.

‘Je bent thuis,’ zei hij. ‘Slaap behoorlijk uit en ga dan morgenochtend rechtstreeks door naar Noordwijk. Ik wil dat je je op de hoogte stelt van de feiten. Vooral de technische details interesseren mij: voetsporen, vingerafdrukken, bijzonderheden over het wapen… Er zullen ongetwijfeld dingen zijn die niet in het telexbericht van vanmorgen zijn opgenomen.’

Vledder stapte uit.

‘Ga jij nu nog wat doen?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik ga alleen nog even terug naar het bureau om te horen of er nog wat is.’

Vledder knikte.

‘En wat doen we met de opmerking van mevrouw Van den Bergen?’

De Cock glimlachte. ‘Die nemen we voor wat ze waard is. Misschien had Van der Bent inderdaad nooit voor de tweede keer moeten trouwen.’

De Cock reed met een slakkengangetje in de vierde versnelling. De motor van de oude Volkswagen protesteerde heftig. De Cock trok zich er niets van aan. Motoren hadden zijn hart niet en voor versnellingen had hij geen gevoel. Rustig bonkte hij voort.

Toen aan het eind van de Rozengracht op de Westermarkt de telefooncel binnen zijn gezichtskring kwam, bekroop hem het kwaadaardige gevoel de commissaris uit zijn bed te bellen om te zeggen dat hij zich toch met de moord op Pietje van Geffel ging bemoeien. Hij grinnikte wat voor zich uit, bedacht dat het onelegant was de nachtrust van de Ouwe te verstoren, en reed de telefooncel voorbij.

In de Oudebrugsteeg zette hij de wagen op de steiger en slenterde naar de Warmoesstraat. Ineens hoorde hij achter zich het klik-klak-klik van hoge hakjes op het asfalt. Hij keek over zijn schouder en zag een mooi blond meisje in een zwarte cape. ‘De Cock?’

Hij knikte weifelend. ‘Met ceeooceekaa. ’ zei hij haast mechanisch.

Ze schonk hem een lieve glimlach. ‘Ik ben Flossie.’

6

De Cock steunde met zijn ellebogen op zijn bureau. Vanover zijn gevouwen handen keek hij met welgevallen naar het meisje voor zich. Zijn eerste indruk was juist geweest, stelde hij vast. Ze was mooi, uitzonderlijk mooi. Ze had een paar sprankelende helblauwe ogen, een matbleke huid en lang blond haar dat golvend plooide op de diepzwarte cape.

Hij had haar aanvankelijk jonger geschat, maar nu, in de recherchekamer bij het onbarmhartige licht van de tl-buizen, leek ze hem vier-, vijfentwintig jaar. Even tastte hij in zijn herinnering of hij haar al eens eerder had ontmoet, maar hij bedacht, niet zonder ironie, dat het lot hem al dikwijls mooie blonde vrouwen op zijn pad had gevoerd. Zijn ervaringen waren niet onverdeeld gunstig. Mooie vrouwen toonden vaak een beangstigende bereidheid om zich in allerlei moeilijkheden te storten. Maar dat was dan ook het enige bezwaar dat De Cock tegen mooie vrouwen had. ‘Ik heb heel lang op u staan wachten.’

Ze had een diepe, wat omfloerste stem, die zachtjes natrilde. ‘Dat spijt me,’ verzuchtte De Cock. ‘Ik wist uiteraard niet…’ Ze wuifde zijn verontschuldiging weg.

‘Ik neem aan dat u weet wie ik ben?’

De Cock slikte.

‘Flossie… dat zei u toch?’

Ze wierp met een nonchalant gebaar haar cape af, schudde haar lange haren los en verschikte iets aan haar rokje. Haar lange slanke benen kregen meer accent.

‘Florentine La Croix. Flossie… Flossie is alleen voor mijn intiemste vrienden.’ Ze lachte hem liefjes toe en schoof haar stoel wat dichterbij. ‘Voor u… voor u dus Flossie.’

De Cock raadpleegde zijn puriteinse ambtenarenziel en zette zich schrap. Hij besloot, hoe dan ook, niet te capituleren. ‘Flossie.’

Hij vond dat zijn stem een vreemde klank had.

Ze stak met een reeks routinegebaren een sigaret op en blies de rook naar de zoldering.

‘Ik ben… ik was een vriendin van Peter van Geffel.’ De Cock knikte traag.

‘Ik weet het. Moeder Van Geffel heeft het me verteld.’ Hij weifelde even. ‘Ik had mij alleen een andere voorstelling van u gemaakt.’

Ze glimlachte charmant.

‘Een andere voorstelling?’

De Cock schoof zijn onderlip naar voren.

‘Moeder Van Geffel sprak van een goed, lief kind, voor wie haar Pietje alles overhad.’

Ze keek hem uitdagend aan. ‘Wel, wat mankeert eraan?’ De Cock maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Niets, totaal niets. Het is mijn schuld. Ik heb blijkbaar een beperkte verbeelding.’ Ze keek hem onderzoekend aan. De uitdrukking op haar gezicht werd strakker. ‘Hoezo?’

De Cock haalde onwillig zijn schouders op. ‘Je beantwoordt nu niet direct aan het beeld dat ik mij had gemaakt van een goed, lief kind, dat rouwt om de dood van haar vriend.’

Ze drukte nerveus haar sigaret uit. Op haar wangen kwamen rode blosjes. ‘Wat moet ik dan doen?’ riep ze fel. ‘Moet ik hier soms als een klein kind met een vingertje in haar mond een deuntje gaan zitten grienen? Is dat goed?’

‘Waarom niet? Er is niets op tegen. Ga gerust je gang.’ Hij knikte haar met toegeknepen ogen bemoedigend toe. ‘Het lucht op, geloof me. En maak je geen zorgen om je makeup. Je hoeft hier niet mooi of interessant te zijn. Ik ben een ambtenaar. Het is aan mij verspilde moeite.’

Ze verschoof iets op haar stoel.

‘U zult mij niet zien huilen,’ zei ze vastberaden.

De Cock trok zijn schouders op.

‘Zoals je wilt,’ zei hij gelaten. ‘Het is geen dwang.’

Ze reageerde niet.

De Cock bekeek haar aandachtig. Zelfs met een verbeten uitdrukking op haar gezicht was ze mooi, imponerend. ‘Je noemde hem Peter, heb ik begrepen?’