Выбрать главу

“En ik hoop oprecht dat zij onmiddellijk ‘ja’ roept,” reageerde hij spontaan.

Felix de Waard trok een olijke grijns.

“Daar ga ik vanuit.”

“Voor de volledigheid,” zei De Cock toen, “mijn naam is De Cock, met ceeooceekaa.”

Hij werd nu serieus en wees naar de foto voor zich op zijn bureau.

“U hebt kennisgemaakt met Jean-Baptiste de Boyer?”

De Waard knikte.

“Nog voor ik Gabriëlle had ontmoet.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Waar was dat dan?”

“In de club.”

“Wat voor een club?”

“De club van de Gouden Harten.”

De Cock schoot in de lach.

“De Gouden Harten?”

De Waard knikte.

“Het is een vriendenclub die zich ten doel heeft gesteld fondsen te werven om goede doelen te steunen. Een idealistisch groepje dat probeert het goede in de mensen te ontdekken en dat te verheffen.”

“Gouden Harten?”

“Inderdaad. En ik heb mij door de doelstelling van de club laten verleiden en ben ooit lid geworden.”

“U bent dat nog?”

Het gezicht van Felix de Waard versomberde.

“Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Onder dat motto liet men ook jonge mannen tot de club toe, zelfs tieners en soms nog jongeren. Ik vond dat geen goede ontwikkeling en heb de club verlaten.”

“Wat weet u van Jean-Baptiste?”

“Voor zover ik weet is hij nog steeds lid.”

De Cock keek hem onderzoekend aan.

“Wat denkt u van de verdwijning van Jean-Baptiste de Boyer?”

De Waard zuchtte.

“Jean-Baptiste is een nogal gesloten man. Het is moeilijk om een relatie met hem op te bouwen.”

“U had die wens?”

Om de lippen van De Waard krulde een grijns.

“Ik ontmoette Jean-Baptiste eens in gezelschap van Gabrièlle, zijn zuster.”

De Cock lachte meesmuilend en ging achterover zitten.

“Vanaf dat moment hebt u wat meer aandacht aan Jean-Baptiste geschonken.”

De Waard toonde een parelwit gebit.

“Het heeft zich geloond.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Hebt u een verklaring voor het plotselinge verdwijnen van Jean-Baptiste?”

Felix de Waard wees naar de deur van de grote recherchekamer.

“Het was heel verstandig van u om Gabrièlle een poosje buiten te laten zitten. Ik had anders niet openhartig mijn mening kunnen geven…durven geven.”

De Cock keek hem scherp aan.

“En wat is uw mening?”

Felix de Waard kneep even zijn lippen op elkaar.

“Jean-Baptiste is vermoord.”

2

De Cock keek de man naast zijn bureau geschrokken aan.

“De vermiste Jean-Baptiste de Boyer is vermoord?”

Op dat moment kwam Vledder de recherchekamer weer in. Hij trok zijn wenkbrauwen hoog op bij wat hij hoorde.

Felix de Waard knikte naar De Cock.

“Dat geloof ik stellig. Om duidelijker te zijn: ik weet het wel zeker.”

De Cock trok zijn gezicht strak. Lichtelijk verstoord keek hij naar Vledder en weer terug naar De Waard.

“Een nogal boude bewering,” reageerde hij streng.

“Heer De Waard, ik neem aan dat u geen loze kreten slaakt. Dat zou in deze omstandigheden volkomen ongepast zijn.”

De oude rechercheur zweeg enige seconden.

Vledder begreep door de snelle blik van zijn oude collega dat hij beter wat langer weg had kunnen blijven. Hij sloop naar zijn bureau en luisterde gespannen naar het verdere verhoor.

“Uw bewering heeft een redelijke basis?” ging De Cock door.

De Waard knikte.

“Absoluut,” antwoordde hij rustig.

“Wat heeft het voor zin om nonsens uit te kramen. Ik ga ervan uit dat men Jean-Baptiste de Boyer heeft omgebracht en dat zijn lijk een dezer dagen wel ergens zal opduiken.”

De Cock keek hem scherp aan.

“Wie is ‘men’?”

De Waard haalde zijn schouders op en wuifde voor zich uit.

“Mensen van de club.”

De Cock snoof minachtend.

“Gouden Harten?”

“Precies. Mensen van de Gouden Harten.”

“Een vriendenclub,” sprak De Cock spottend, “een idealistisch groepje dat probeert het goede in de mensen te ontdekken en dat te verheffen. Dat zijn, als ik mij goed herinner, uw woorden.”

De Waard schudde misnoegd zijn hoofd.

“Er zijn in de loop der tijd vreemde elementen in de club geslopen.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Welke?”

De Waard keek om zich heen.

“Het werven van fondsen,” formuleerde hij toen voorzichtig, “vereist een uiterst subtiele aanpak. Je moet mensen overtuigen van het belang van hun gift, hun het gevoel geven dat zij daarmee een God welgevallig werk doen.”

“En?”

“Wat bedoelt u?”

De Cock tikte met zijn vingers op zijn bureaublad.

“Er zijn in de loop der tijd elementen in de club geslopen, die de subtiele aanpak van het fondsen werven verstoren?”

Felix de Waard knikte.

“Dat bedoel ik, ja. Er zijn tegenwoordig leden van de club die niet meer om een gift vragen.”

“Wat dan?”

“Ze eisen het.”

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

“Eisen het?” herhaalde hij. De Waard knikte opnieuw.

“Zonder meer.”

“Hoe kunt u dat verklaren?” vroeg De Cock, waarbij hij even met een verbaasd gezicht naar Vledder keek. De Waard zuchtte diep.

“Ik durf het haast niet te zeggen…chantage.”

“Chantage?” reageerde De Cock verrast.

“Pure chantage,” bevestigde Felix de Waard. De Cock grijnsde.

“Hoe kun je nu,” vroeg hij ongelovig, “op iemand die bereid is om geld voor een goed doel te schenken, chantage plegen?”

Felix de Waard toonde weer zijn parelwitte tanden.

“Door hem eerst in een positie te manoeuvreren waardoor hij chantabel wordt.”

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“Hoe,” vroeg hij dwingend, “hoe manoeuvreer je mensen zodanig dat zij chantabel worden? Welke praktijken worden daarvoor in de club toegepast?”

“Het is niet aan mij om daarover uitspraken te doen,” zei De Waard hoofdschuddend.

“Ik voel er niets voor om net als Jean-Baptiste te worden geliquideerd.”

“Daar bent u bang voor?”

“Als men erachter zou komen dat ik de bron ben, dat ik het was die hun praktijken in de openbaarheid bracht…dan is het gevaar voor liquidatie njet denkbeeldig.”

Om tijd te winnen en zijn gedachten te kunnen ordenen, streek de oude rechercheur langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus.

“Was…eh, was Jean-Baptiste de Boyer,” vroeg hij voorzichtig, “wellicht tegen de chantagepraktijken van de club en werd dat zijn ondergang?”

Felix de Waard schudde zijn hoofd.

“Ik geef geen antwoord op uw vraag,” reageerde hij strak, bijna nors.

“Als het lichaam van Jean-Baptiste uiteindelijk wordt gevonden en hij blijkt vermoord te zijn, dan wordt dat uw onderzoek. Dan is het aan u om het motief voor de moord te zoeken.”

“Van u kan ik verder geen medewerki ng meer verwachten?” sprak De Cock, die begreep dat De Waard zijn zegje had gedaan.

“Te gevaarlijk. Ik heb het leven nog te lief.”

De Waard stond op van zijn stoel en zonder een woord van afscheid liep hij bijna sluipend naar de deur van de grote recherchekamer.

De Cock kwam overeind. In een flits besloot hij om Felix de Waard terug te roepen…om uit hem te persen wat hij wilde weten, maar de woorden bleven in zijn keel steken. Traag zakte de oude rechercheur in zijn bureaustoel terug en krabde zich enige tijd achter in zijn nek. Daarna keek hij terneergeslagen op naar Vledder.

Omina sunt aliquid.”