Выбрать главу

‘Gaat u zitten, heer Van Hardenberg,’ sprak hij uiterst vriendelijk. ‘Uw vraag lijkt mij de juiste inleiding tot een open gesprek over het begrip “verdachte” en het daaraan gekoppelde re-delijk vermoeden van schuld aan enig misdrijf.’

Meester Van Hardenberg bleef demonstratief staan.

‘Ik wens met u geen open gesprek,’ riep hij kwaad. ‘Geen gesprek over welk onderwerp dan ook. Mijn cliënt De Jaager wordt zonder enige vorm van bewijs door u al langer dan drie dagen onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd. Er is geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld… alle redelijkheid is zoek.’

De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus.

‘Toch een discussie?’

De helgroene ogen van meester Van Hardenberg fonkelden.

‘Ik weet dat u de wet kent,’ reageerde hij fel, ‘dat behoeft geen betoog. Ik wijs u alleen op uw ambtelijke plicht om zich aan die wet te houden. Ik eis van u opheldering over de vorderingen van uw onderzoek en een onmiddellijk gesprek met mijn cliënt.’

De Cock gebaarde opnieuw naar de stoel naast zijn bureau.

‘Neemt u toch even plaats,’ sprak hij sussend. ‘Misschien hebben wij een prettige mededeling voor u in petto.’

De oude rechercheur gaf Vledder een wenk en de jonge rechercheur verdween.

‘We zullen de offi cier van justitie adviseren uw cliënt onmiddellijk in vrijheid te stellen. Als u even geduld hebt, dan kunt zich… na een paar kleine formaliteiten beneden… over hem ontfermen.’

Meester Van Hardenberg brieste.

‘Dat had al drie dagen geleden moeten gebeuren.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Toen wist ik nog niet dat ik op een muur van zwijgzaamheid

zou stuiten. Bovendien hoopte ik dat de stoffelijke resten van de heer Arno de Graaf snel zouden worden gevonden.’

Meester Van Hardenberg ging zitten en streek met zijn handen door zijn sluike haren.

‘Mijn cliënt heeft met die… eh, die Arno de Graaf niets te maken. Hij kent de man niet eens. Dat zal hij u hebben verteld.’

De Cock knikte.

‘U hebt hem goed geïnstrueerd.’

Meester Van Hardenberg negeerde de opmerking.

‘U en ik weten ook niet wat er werkelijk met het Muurbloempje is gebeurd… of en hoe hij om het leven is gekomen.’

De Cock glimlachte.

‘Wellicht weet uw cliënt dat.’

Meester Van Hardenberg kwam met een ruk overeind.

‘De beschuldigingen aan het adres van mijn cliënt zijn ongegrond. Dat heb ik u tijdens onze eerste kennismaking al proberen duidelijk te maken.’

Vledder kwam in de recherchekamer terug.

‘De offi cier van justitie,’ sprak hij plechtig, ‘stelt geen prijs op de voorgeleiding van de heer De Jaager. Hij mag gaan.’

Meester Van Hardenberg grijnsde breed. In zijn ogen lag de glans van triomf.

‘Willen de heren,’ sprak hij zalvend, ‘de wachtcommandant beneden even in kennis stellen… zodat hij voor mijn cliënt alvast de celdeur kan openen?’

De Cock wees naar Vledder.

‘Ga maar even met meester Van Hardenberg mee en biedt de heer De Jaager onze oprechte verontschuldigingen aan voor het ongemak dat wij hem hebben bezorgd.’

De jonge rechercheur knikte begrijpend.

De grijze speurder stak gebarend zijn wijsvinger omhoog.

‘Zeg bij het afscheid tegen Pedro de Jaager niet… tot ziens.

Meester Van Hardenberg zou in het belang van zijn cliënt die kreet wellicht verkeerd kunnen interpreteren.’

De advocaat schudde zijn hoofd.

‘Rechercheur De Cock… die hoop kunt u laten varen… in deze affaire wordt het voor u geen tot ziens met Pedro de Jaager.’

Vledder schoof het proces-verbaal over de zaak De Jaager in een lade van zijn bureau.

‘Doen we hier nog wat aan?’ vroeg hij somber.

De Cock trok zijn schouders op.

‘Als het lijk van Arno de Graaf boven water komt, kunnen we de zaak nog eens opnieuw bekijken.’

‘Verwacht je dat wij ooit nog iets van het Muurbloempje zullen horen?’

‘Eerlijk gezegd… nee.’

Vledder duwde de lade dicht. ‘Ik moet je bekennen dat zo’n liquidatiemoord mij nauwelijks opwindt. Die Arno de Graaf was ook geen braaf mens.’

De Cock keek naar hem op. ‘Dat geeft nog niemand het recht om hem van het leven te beroven.’

Vledder trok een verongelijkt gezicht. ‘Als die bendeleden elkaar uitmoorden… hebben wij daar toch alleen maar voordeel van.’

De Cock zuchtte diep. ‘Een mensenleven is een mensenleven en een moord is een moord. Dat maakt voor mij geen verschil.

Als ik tegen die Pedro de Jaager iets had kunnen ondernemen, dan had ik dat graag gedaan.’

‘Is hij naar jouw gevoel een grote?’

‘Die Pedro de Jaager?’

Vledder knikte. ‘Ik bedoel… is hij een meeloper, een man die het vuile werk mag opknappen, of trekt hij aan de touwtjes?’

De Cock glimlachte. ‘Als je je een strafpleiter van het kaliber meester Van Hardenberg kunt veroorloven, dan heb je wel wat in de melk te brokkelen.’

‘Er wordt grof geld verdiend met die hasjsmokkel. Ze kunnen die troep beter vrijgeven.’

‘Zoals ze in negentientweeëndertig in Amerika de drank weer vrijgaven?’

Vledder knikte. ‘Dat belabberde gedoogbeleid lijkt nergens op.

Men mag thuis geen nederwiet telen, maar het wel in coffeeshops verkopen.’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Hasjiesj… ik wed dat jij aan het begin van je loopbaan bij de recherche nog nooit van hasjiesj had gehoord.’

De Cock boog zich iets naar voren en schonk zijn trouwe hulp een milde glimlach.

‘Toen de onverschrokken kruisvaarders, gesteund door de leuze Deus id vult… God wil het, naar het Heilige Land trokken om het te veroveren, kwamen zij in aanraking met de Assassijnen.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wat zijn Assassijnen?’

‘Een sekte van sluipmoordenaars, reeds in de tweede helft van de elfde eeuw gesticht door Hasan al Sabbah, een Pers, die opdrachten tot moord in ontvangst nam en door zijn gehoorzame sekteleden liet uitvoeren… meest met lange scherpe messen.’

Vledder lachte.

‘Wat heeft dat met hasjiesj te maken?’

De Cock grinnikte. ‘De naam Assassijnen komt van het Arabische woord ”hasj sjasjin” en dat betekent: zij die zich met hasjiesj bedwelmen.’

‘Deden ze dat?’

De Cock knikte. ‘De sekteleden kregen na het uitvoeren van hun missie een tijdje rust in hun bolwerk de Alamut, het Arendsnest, waar zij door hasjiesj beneveld werden en onthaald door mooie vrouwen.’

‘Toen al?’

‘Er is niets nieuws onder de zon.’

Vledder gniffelde. ‘Wel… nederwiet.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. De jonge rechercheur boog zich voorover en pakte de hoorn op.

De Cock bekeek zijn gezicht en zag dat het verbleekte. Trillend legde Vledder de hoorn op het toestel terug.

‘De… eh, de politie in Maarssen,’ legde hij stotterend uit. ‘In de kleding van Pedro de Jaager vonden zij een door ons uitgeschreven inverzekeringstelling.’

‘En?’

‘Hij is dood.’

‘Wie?’

‘Pedro de Jaager… vijf kogels in zijn bast. Even voorbij de afslag Maarssen van de A2 werd hij door een duopassagier van een motorrijder koelbloedig geliquideerd.’

2

Vledder trok de lade van zijn bureau open, nam er het procesverbaal over de zaak tegen Pedro de Jaager uit en legde het voor zich neer. Hij tikte met een kromme wijsvinger op de omslag.

‘Hoe noem je dit,’ vroeg hij breed grijnzend, ‘God straft onmiddellijk?’

De Cock keek hem verwijtend aan.

‘Ik ken de beweegredenen van God niet,’ antwoordde hij strak, ‘en ik matig mij niet aan om daarover een oordeel te vellen.’