Выбрать главу

Na enige minuten bleef De Cock bij de kapstok staan en wurmde zich in zijn oude regenjas.

Vledder liep op hem toe.

‘Waar ga je heen?’

De oude rechercheur draaide zich half om.

‘Waar gaan wíj heen,’ verbeterde hij.

Vledder grijnsde.

‘Oké, waar gaan wij heen?’

De Cock schoof zijn vilten hoedje over zijn stugge grijze haar en trok de rand naar voren. ‘Naar de kluis in ons hoofdbureau aan de Elandsgracht. Daar pakken we de inhoud van de brandkast van Van Hellendoorn in een koffer en gaan ermee op pad.’

‘Waarheen?’

De Cock beende de recherchekamer af.

‘Doe een jas aan,’ schreeuwde hij. ‘Ik geloof dat het buiten weer stort van de regen.’

Vledder gebaarde ongeduldig.

‘Waar wil je met die papieren heen?’

Met de kruk van de deur in zijn hand bleef De Cock staan. ‘Naar de vierde… de vierde man van Brain Trust… Leonardus van Ledeacker… ik vraag mij af of ook hij zich zo opwond.’

9

In een groot statig kantoorgebouw aan de Amstel meldden De Cock en Vledder zich wat schuchter bij een bijzonder knappe hoogblonde receptioniste met een zware donkere hoornen bril en een strakke, diep uitgesneden blouse.

‘Recherche? De heer Van Ledeacker? Zeker… een ogenblikje.’

Ze trok een microfoon naar zich toe en gaf het bericht door. Daarna wuifde ze met haar rechterhand, waarbij een reeks armbanden aan de slanke pols rinkelde.

‘Aan het einde van de gang.’

De rechercheurs schuifelden van haar weg.

De heer Leonardus van Ledeacker kwam De Cock en Vledder met uitgestoken hand vriendelijk glimlachend tegemoet.

Nadat hij handen had geschud, wees hij uitnodigend naar een paar comfortabele lederen fauteuils in een hoek van zijn immens kantoor.

‘Gaat u zitten, heren.’

Zijn zachte stem had een zangerig accent.

De Cock keek even rond. Het ruime vertrek was, zo vond hij, smaakvol ingericht… een tikkeltje ouderwets met rondom een halfhoge mahoniehouten lambrisering en stijlvolle eiken wandkasten met kleurrijke glas-in-loodpanelen met motieven à la Mondriaan.

De oude rechercheur nam naast Vledder plaats, legde zijn hoedje op het parket en hield zijn leren koffertje met documenten op zijn knieën.

Leonardus van Ledeacker deed joviaal.

‘Waarmee kan ik de heren van dienst zijn?’ riep hij vrolijk. Zonder op antwoord te wachten, ging hij tegenover hen zitten en sloeg zijn lange benen over elkaar. ‘Het gebeurt mij niet dagelijks dat ik door het gezag wordt bezocht.’

De Cock grinnikte even om het woord ‘gezag’. Daarna blikte hij koel observerend naar hem op. Hij schatte de heer Leonardus van Ledeacker voor in de veertig. Hij had vrij lang gitzwart golvend haar, vreemde lichtbruine ogen met een groene, bijna fluorescerende gloed en een olijfkleurige huid.

Het donkergrijze kostuum met vest dat hij droeg, was van een zeer goede snit. Voor zover waarneembaar toonde de heer Van Ledeacker geen tekenen van onrust of nervositeit. Integendeel, hij scheen volkomen op zijn gemak.

Omdat het koffertje op zijn knieën de bewegingen van de grijze speurder hinderde, zette hij het naast zich neer.

‘Wij zijn belast,’ opende De Cock stemmig, ‘met het onderzoek naar de dood van de heer Hermanus van Hellendoorn.’

Leonardus van Ledeacker knikte.

‘Ik heb het gehoord,’ sprak hij luchtig. ‘Harold van Haastricht belde mij. Het was wel even schrikken. Vriend Herman is plotseling en nogal gewelddadig aan zijn eind gekomen.’

De Cock monsterde de gelaatstrekken van de man voor zich. De nonchalante, luchtige toon van de biochemicus verbaasde hem. ‘Dat… eh, dat kunt u zo wel formuleren,’ reageerde hij licht geschrokken. ‘Gewelddadig. Een kille liquidatie… afgemaakt met vier gloeiende kogels in zijn borst.’

Leonardus van Ledeacker schudde zijn hoofd.

‘Herman zat met zijn kantoor aan de Binnenkant ook op een verkeerde plek,’ sprak hij zorgelijk. ‘Ik heb al een paar maal tegen hem gezegd dat hij daar weg moest gaan… zo dicht bij de Zeedijk, de Nieuwmarkt… de dealers, de junks en wat er zo omheen loopt… een ongezonde omgeving.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht.

‘U… eh, u suggereert,’ reageerde hij verrast, ‘dat de heer Van Hellendoorn het slachtoffer is geworden van een ordinaire roofmoord… uitgevoerd door een of andere junk… een verslaafde?’

Leonardus van Ledeacker keek hem verwonderd aan.

‘Is dat zo vreemd? Het zal mij hier aan de Amstel niet zo gemakkelijk gebeuren. Maar daar… in die omgeving? Bovendien was Van Hellendoorn van nature nogal nonchalant. De toegangsdeur naar zijn kantoor was nooit afgesloten. Iedereen kon zo bij hem naar binnen stappen. Het verbaast mij, eerlijk gezegd, dat hij niet eerder ongewenst bezoek kreeg.’

De Cock knikte traag voor zich uit. Het idee dat een of andere dolle junk in een wilde scoringsdrift verantwoordelijk was voor de moord op Hermanus van Hellendoorn kon hem niet geheel overtuigen. ‘Hebt u hem wel eens bezocht op zijn kantoor aan de Binnenkant?’ vroeg hij polsend.

‘Diverse keren. Ik heb heel veel met Herman van Hellendoorn samengewerkt. Nog voor hij op aanraden van zijn vrouw met Brain Trust begon. We konden het best samen vinden. Hij was een aardige man… een knap geleerde.’

Hij schudde langzaam zijn hoofd.

‘Maar ik kwam niet graag bij hem in zijn kantoor aan de Binnenkant. Je kon daar vrijwel nooit je auto kwijt. Ik ben eens een keer vanaf het Centraal Station met de metro gereden, op de Nieuwmarkt uitgestapt en te voet verder gegaan. Nooit meer. Ik voel daar mijn leven niet zeker.’

‘En Van Hellendoorn?’

Leonardus van Ledeacker grinnikte.

‘Die lachte mij altijd uit als ik van mijn angst sprak. Ik zit hier al zoveel jaren, zei hij, en mij is nog nooit iets gebeurd.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

‘U hebt in het kader van Brain Trust aan die bewuste uitvinding meegewerkt?’

‘U bedoelt onze uitvinding die een brandstofbesparing oplevert?’

‘Precies.’

Leonardus van Ledeacker knikte.

‘Daar heb ik mijn deel aan bijgedragen,’ bevestigde hij rustig.

De Cock glimlachte.

‘En ook opgewonden geraakt?’

Leonardus van Ledeacker keek hem achterdochtig aan.

‘Opgewonden?’

De Cock knikte.

‘Ik heb begrepen dat de leden van Brain Trust, die aan de uitvinding hebben meegewerkt, nogal opgewonden zijn geraakt, omdat Van Hellendoorn steeds maar weigerde om de formule openbaar te maken.’

‘Bij mij geen opwinding,’ antwoordde Van Ledeacker zacht, beminnelijk. ‘Waarom zou ik mij opwinden? Ik begreep de aarzeling van Van Hellendoorn wel. In feite stelde die uitvinding ook niet veel voor en had bovendien maar een tijdelijk effect.’

De Cock boog zich met een ruk naar voren.

‘Stelde niet veel voor?’ reageerde hij ongelovig. ‘Een brandstofbesparing van vijfentwintig procent… dat is toch sensationeel?’

De biochemicus glimlachte fijntjes.

‘Toen Dennis Meadows in 1972 zijn The Limits to Growth… beter bekend als Rapport aan de Club van Rome publiceerde, waarin hij onder meer aantoonde dat het grondstoffenverbruik drastisch diende te worden verminderd, gaf dat een schokeffect. De uitkomsten van het rapport werden destijds door vrijwel eenieder geaccepteerd. Men was ervan overtuigd: de grenzen van de groei waren bijna bereikt of reeds overschreden.’

De biochemicus maakte een mistroostig gebaar.

‘En wat hebben we gezien? In wezen heeft niemand zich iets van dat alarmerende rapport van Dennis Meadows aangetrokken. Het grondstoffenverbruik is sindsdien alleen maar toegenomen.’