Выбрать главу

‘En maak je niet ongerust.’

Dorethea van Hellendoorn reageerde niet. Met een strak gezicht draaide ze zich om en kloste op haar korte laarsjes weg.

De oude rechercheur keek haar peinzend na. Opeens kreeg hij een schok… een onverklaarbare dreun pal onder zijn schedeldak. Het was alsof ook zijn hart een moment van schrik stilstond. Achter op de rug van het jack van het verschoten spijkerpak van Dorothea van Hellendoorn ontwaarde hij een wrede veelkleurige duivelskop. Op het ritme van haar tred grijnsde de kop in glinsterend borduursel.

Toen Dorethea van Hellendoorn was vertrokken, keek Vledder de grijze speurder enige tijd verwonderd aan.

‘Wat is er met je?’ vroeg hij bezorgd. ‘Je lijkt wel geschrokken.’

De Cock knikte.

‘Dat ben ik ook,’ bekende hij zuchtend. ‘Ik had een moment het onzalige gevoel dat de baarlijke duivel van mij wegliep.’

Vledder lachte.

‘In de opmerkelijke verschijning van een jonge vrouw?’

De oude rechercheur wuifde in de richting van de deur.

‘Het kwam door die duivelskop.’

Vledder gniffelde.

‘Je meent die bespottelijke duivelskop op de rug van haar jack?’

‘Inderdaad.’

Vledder stelde hem gerust.

‘Dat is modern. Je ziet op dat spijkergoed en op die wilde slobbertruien tegenwoordig de meest vreemde teksten en afbeeldingen.’

De Cock reageerde niet. De duivel, zo vond hij, was geen figuur om mee te koketteren. Het was beter dat men de satan zo ver mogelijk uit de buurt bleef. Spelen met de duivel was en bleef in zijn ogen een gevaarlijke zaak. De literatuur stond bol van de vele verschrikkingen die mensen door duivelsverachting waren overkomen.

Vledder onderbrak zijn overpeinzingen.

‘En?’

De oude rechercheur keek hem wat verward aan.

‘Wat bedoel je?’

‘Ga je echt met die man praten?’

De Cock knikte traag.

‘Ik heb het beloofd. Bovendien wil ik wel eens uit zijn eigen mond horen of hij zich waarlijk bedreigd voelt… door wie… door wat… waarom?’

‘Maar zolang hij niet werkelijk is vermoord, kun je niets wezenlijks voor die man doen. Het is stom, maar zo zit ons werk bij de politie nu eenmaal in elkaar. Er moet altijd eerst iets gebeuren.’

De Cock protesteerde.

‘Als die man werkelijk is vermoord, heeft het allemaal geen zin meer.’

Vledder grinnikte.

‘Waarom niet?’ antwoordde hij sarcastisch. ‘Dan kunnen wij samen op ons gemak naar zijn moordenaar gaan zoeken. Dan zijn we pas echt “in de rechtmatige uitoefening van onze bediening”, zoals de wet dat zo keurig formuleert.’

‘Onzin,’ sprak De Cock afwijzend. ‘Daar is die man dan niet meer mee gebaat.’

‘Wat wil je dan… een stevig gebouwde politieagent naast de man opstellen… als een soort privé-lijfwacht om hem tegen de moordzuchtige aanvallen van zijn vrouw te beschermen?’

Het klonk spottend.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat is onmogelijk,’ reageerde hij kalm. ‘Dat weet je best. Als wij bij alle echtelieden die elkaar in dit lieve landje naar het leven staan een levensechte politieman zouden moeten plaatsen, dan konden we nog wel een paar…’ Hij maakte zijn zin niet af en kauwde op zijn dikke onderlip.

‘Ik kreeg het idee,’ ging hij verder, ‘dat die Dorethea van Hellendoorn zich werkelijk zorgen maakte over het welzijn van haar vader.’ De oude rechercheur blikte naar zijn jonge collega en trok zijn schouders op. ‘Wat is erop tegen om een praatje met die man te maken?’

‘Als je daar je tijd aan wilt verprutsen,’ antwoordde Vledder laatdunkend.

De Cock reageerde fel.

‘Je verprutst geen tijd,’ riep hij bestraffend, ‘als je interesse in mensen toont. Zeker niet in mensen die in moeilijkheden verkeren.’

Vledder boog zich naar hem toe.

‘En daar geloof jij in?’

‘Wat?’

‘Dat die vader van Dorethea van Hellendoorn in moeilijkheden verkeert?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Natuurlijk verkeert die man in moeilijkheden.’ In de stem van de oude rechercheur klonk enige opwinding. ‘Die Dorethea van Hellendoorn is geen zweverige tiener, die in een romantische opwelling meent dat zij haar vader van een dreigende ondergang moet redden. Integendeel, volgens mij is zij een uiterst kiene jongedame, die uit de brief die haar vader haar schreef, exact heeft gedistilleerd in welke netelige situatie die man zich bevindt.’

Vledder was niet overtuigd.

‘Ik vond het toch vreemd dat ze jou die brief niet wilde laten lezen. Dan had je daaruit je eigen conclusies kunnen trekken. Nu moet je afgaan op hetgeen die dochter daaruit afleidt.’

De Cock gebaarde achteloos.

‘Dat maakt mij niet wantrouwend. Misschien stonden in die brief zaken vermeld, die ze liever niet aan de openbaarheid wilde prijsgeven… voor ons verborgen wilde houden. Ik heb daar wel begrip voor. Daarom heb ik ook niet aangedrongen.’ De grijze speurder zweeg even. Zijn breed gezicht lag in een ernstige plooi. ‘Maar van één ding ben ik inmiddels overtuigd geraakt: Dorethea van Hellendoorn kwam niet voor niets naar de Warmoesstraat. In haar gevoel heerst de zekerheid, dat haar vader op een of andere manier in levensgevaar verkeert.’

Vledder snoof verachtelijk.

‘En daarbij presenteert dochterlief bij voorbaat, zonder enig blikken of blozen, haar eigen moeder als moordenares.’

Het klonk cynisch.

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Dat is haar persoonlijke mening. Zij kent de spanningen tussen haar ouders en verbindt daar consequenties aan. Zo moet je dat zien. Maar het is heel goed mogelijk, dat de dreiging die Hermanus van Hellendoorn blijkbaar voelt en waarvan hij in de brief aan zijn dochter getuigt, uit een andere hoek komt.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Heet hij zo… Hermanus van Hellendoorn?’

‘Ja.’

‘Waar woont hij?’

De Cock trok het blocnote naar zich toe.

‘Binnenkant 1714,’ las hij hardop. ‘Daar heeft hij zijn kantoor.’

‘Is dat niet vlak bij de Oude Schans en de Montelbaanstoren?’

De Cock knikte.

Vledder boog zich iets naar voren.

‘Ik heb kortgeleden iets over ene Hermanus van Hellendoorn gelezen,’ sprak hij pijnlijk nadenkend. ‘Een artikel met daarbij een foto van de Montelbaanstoren. Dat was, als ik mij goed herinner, in Management Team, een business magazine voor zakenlieden… managers, captains of industry.’

De Cock keek hem belangstellend aan.

‘Wat stond in dat artikel?’

Vledder antwoordde niet direct.

‘In navolging van een groepje professoren,’ antwoordde hij weifelend, ‘die de Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt in de moeilijke jaren dertig zou hebben bijgestaan, had hij samen met een aantal Nederlandse geleerden een zogenaamde Brain Trust opgericht.’

De Cock trok zijn neus iets op.

‘Brain Trust?’ herhaalde hij met hoorbare minachting. ‘Wat is dat?’

‘Brain Trust… een concentratie van mensen met hersenen… door het bedrijfsleven te consulteren wanneer een onderneming, op welke wijze dan ook, in moeilijkheden is geraakt… of een nieuw gebied wil bestrijken.’

‘Tegen betaling?’

Vledder lachte.

‘Uiteraard… forse tarieven. Verstand en kennis moeten worden betaald. Het was, zo heb ik althans begrepen, beslist geen charitatieve instelling.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Weet je nog met welke heren Hermanus van Hellendoorn die Brain Trust vormde?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik herinner mij geen andere namen. Ik dacht dat er geen andere namen in het artikel werden genoemd.’

‘Ben je geabonneerd op dat Management Team?’