Выбрать главу

‘Doe maar.’

Vledder maakte een laatdunkende schouderbeweging naar het slachtoffer.

‘Het is een eenvoudige zaak.’

De Cock keek hem verbaasd aan.

‘Hoezo… eenvoudig?’

Vledder grijnsde.

‘We hoeven alleen de dader maar op te halen.’

‘Zo simpel?’

‘Dat dacht ik wel.’

‘Wie? Wie moeten we dan ophalen?’

‘De geprikkelde concurrent van het slachtoffer natuurlijk,’ zei Vledder. ‘Rudolf Gerbrandsen. Of ben je vergeten hoe we hier in dit pand aan de Keizersgracht terecht zijn gekomen?’ De Cock reageerde niet. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en spitste zijn oren.

‘Heb je de voordeur achter je gesloten?’ vroeg hij zacht. Vledder schudde zijn hoofd en fluisterde terug, ook hij had iets gehoord. ‘Ik heb hem weer op een kier gezet. Precies zoals we hem hebben aangetroffen.’

De Cock pakte hem bij zijn arm en leidde hem naar de scharnierzijde van de kamerdeur. Daar drukte hij hem tegen de muur.

‘Daar komt iemand,’ sprak hij fluisterend.

Vledder wees naar de schakelaar en deed of hij het licht uit wilde doen.

De Cock schudde zijn hoofd en bewoog zijn wijsvinger in een ontkennend gebaar heen en weer.

Het indringende geklik van voetstappen in de marmeren gang kwam dichterbij. Enige seconden later gleed een zwoele geur van parfum langs de twee rechercheurs. In het midden van het vertrek bleef een slanke vrouw plotseling staan en blikte om zich heen.

Ze was gekleed in een opvallende, glimmende plastic regenjas, vuurrood, met grote zwarte stippen.

Haar helblonde golvende haren die over de schouders en de rug vielen, met glans beschenen door de kroonluchter, contrasteerden sterk met haar opvallende jas. Een wat verschoten spijkerbroek en een paar minuscule zwarte schoentjes met spitse hoge hakken staken eronderuit.

Bij haar verschijning in de rode jas met stippen drong zich heel even de gedachte aan een lieveheersbeestje bij De Cock op. Hij schudde kort zijn hoofd en bezag de smalle rug van de fragiele gestalte, in afwachting van de kreet van schrik die de jonge vrouw bij de ontdekking van het lijk zou slaken.

Het duurde iets langer dan hij had verwacht. Maar de kreet van schrik en angst kwam… het was een gil die resoneerde tegen de wanden van het vertrek en echode zelfs uit de gang. De jonge vrouw draaide zich in paniek om en rende terug naar de deur.

De oude rechercheur bezag in een fractie van een seconde hoe stralend mooi ze was, hoe bevallig, en drukte vervolgens met zijn linkerarm de deur met een klap dicht. Even genoot hij van haar verwarring en liep toen, getooid met zijn beminnelijkste glimlach, op haar toe.

Niet zonder genoegen volgde Vledder.

‘Mijn naam is De Cock,’ opende de oude rechercheur vriendelijk. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij wees op Vledder. ‘En dat is mijn jonge collega en onvolprezen hulp Dick Vledder. Wij zijn beiden als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’

De jonge vrouw stond hijgend en met een blos op haar gezicht voor hem. Haar grote blauwe ogen gleden schichtig van De Cock naar Vledder en terug.

‘Recherche?’

Vledder keek bewonderend toe. Hij wist dat De Cock het woord zou doen en dat hij intussen de tijd had om de aantrekkelijke vrouw te bestuderen.

De Cock strekte zijn arm in de richting van het slachtoffer in de fauteuil.

‘Daar ligt een dode man,’ sprak hij zacht. ‘Aan uw reactie te oordelen heeft u hem zojuist herkend. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat hij door misdaad om het leven is gebracht. Kortom, volgens onze overtuiging is hier sprake van moord.’

‘Van… van moord?’ stamelde ze.

De Cock vervolgde.

‘U kent hem?’

De jonge vrouw knikte. Het felle rood was uit haar gezicht getrokken. Ze zag bleek. Zelfs haar volle lippen hadden geen kleur.

‘Hij is… eh, dat is mijn directeur,’ sprak ze hakkelend, ‘de heer Verbruggen. Charles Verbruggen, directeur van modehuis Verbruggen.’

‘En wie bent u?’

‘Ik ben Mathilde… Mathilde de Graaf. Ik ben als secretaresse bij de heer Verbruggen in dienst.’

‘U hebt vrije toegang tot zijn woonhuis, eh… dit pand?’ De Cock wees om zich heen.

Mathilde de Graaf zuchtte.

‘Eén of twee dagen in de week kom ik ’s avonds om een uur of negen hier naar de Keizersgracht voor een kleine bespreking en soms neem ik brieven op. De heer Verbruggen zet dan de buitendeur vast op een kier, zodat ik niet hoef aan te bellen.’ De Cock glimlachte begrijpend.

‘Ook vanavond was er zo’n afspraak?’ vroeg hij liefjes. Vledder keek geamuseerd toe hoe De Cock zijn vragen op de secretaresse afvuurde. Hij beluisterde de formele toon. Tegelijkertijd begreep hij hoe ongemakkelijk de jonge vrouw zich in die kamer bij haar vermoorde directeur moest voelen. Was het alleen maar haar directeur? vroeg hij zich af. In elk geval zou hij haar daar toch niet zo hebben laten staan.

Mathilde antwoordde op de vraag van De Cock.

‘Hij belde mij vanmiddag om een uur of twee, of ik vanavond wilde komen. De heer Verbruggen verschijnt zelf nog maar zelden op kantoor. De feitelijke leiding ligt in handen van de heren Van Maathuizen en De Klerk.’

De Cock wees opnieuw naar het slachtoffer. Mathilde keek mee, ze slikte en sloot even haar ogen.

‘De heer Verbruggen was in ieder geval om twee uur vanmiddag nog in leven?’

‘Absoluut. Zijn stem was glashelder.’ Maar Mathildes stem klonk niet zo vast.

‘U weet niet op welk tijdstip de heer Verbruggen de buitendeur voor u op een kier zet?’

Mathilde schudde haar hoofd.

‘Dat heeft hij mij nooit verteld.’

‘Wie wist dat u vanavond naar de woning van de heer Verbruggen zou gaan?’

Mathilde maakte een hulpeloos gebaar.

‘Ik weet het niet zo precies meer, maar ik meen dat ik het de heer Van Maathuizen heb verteld. Hij is altijd bijzonder geïnteresseerd in de bezoeken die ik bij de heer Charles Verbruggen afleg.’

Het viel Vledder op dat Mathilde al net zo formeel begon te spreken als zijn oude leermeester.

‘Hoezo?’ vroeg De Cock.

Mathilde friemelde wat nerveus aan de kraag van haar regenjas.

‘In de regel vraagt hij mij de volgende dag hoe het bezoek verliep en wat ik met de directeur heb besproken.’

‘De heer De Klerk is niet zo geïnteresseerd?’

‘De heer De Klerk is niet zo’n streber. Hij vat zijn taak wat luchtiger op,’ zei Mathilde.

‘Vindt men het bij u op kantoor niet een tikkeltje vreemd dat u regelmatig buiten kantoortijd bij de directeur thuis wordt ontboden?’

Mathilde rechtte haar rug en trok een strak gezicht.

‘Het is bij ons op kantoor,’ sprak ze fel, ‘helemaal geen geheim dat ik na kantoortijd nog wel eens door de directeur thuis word ontboden. Niemand vindt dat vreemd. Het is al jaren zo.’ De Cock gebaarde weer om zich heen.

‘De heer Verbruggen ontvangt u hier altijd in dit vertrek?’ Mathilde knikte.

‘Ik kén alleen dit vertrek.’

‘Draait u zich eens om en kijk eens goed rond. Valt u iets op? Is er iets wat misschien anders is dan anders?’

Mathilde deed wat De Cock van haar verlangde. Vledder keek ook nog eens door de kamer.

‘De heer Verbruggen is dood,’ zei ze.

‘Dat was bij uw vorige bezoeken niet zo?’ vroeg De Cock. Een flauwe, overbodige vraag, vond Vledder.

Mathilde schudde haar hoofd en keek een tijdje naar de tafel.

‘Ik mis de wijn,’ zei ze aarzelend.

‘De wijn?’

Mathilde knikte.

‘Als ik ’s avonds kwam,’ sprak ze verklarend, ‘stond er daar naast zijn fauteuil op die ronde glazen tafel altijd een fles wijn met twee glazen. De heer Verbruggen en ik dronken tijdens mijn bezoek samen altijd een glas lichtgekoelde witte wijn.’ Aha, dacht Vledder en hij bekeek de mooie vrouw nog eens goed.