'Dat ze bij het reisbureau op het Koningsplein heeft gekocht. Een ticket naar de Bahama's.'
Vledder schudde zijn hoofd.
'Ik ben geen ticket tegengekomen.
'Heb je goed gekeken?'
'Ik heb alle kastjes en laden leeggehaald.'
'Ook het geheime vakje?'
Vledder keek hem dom aan.
'Geheime vakje?' herhaalde hij verbaasd.
De Cock knikte. 'Die oude kabinetjes hebben vaak een verborgen ruimte.' Hij grinnikte. 'In romantische tijden bewaarde de vrouw des huizes daar haar heimelijke liefdesbrieven in.' Hij liep Vledder voorbij en bekeek het kabinetje aandachtig. Het was, zo stelde hij vast, een kunststukje van een begaafd schrijnwerker. Het was niet de eerste keer dat De Cock bij zo'n oud kabinetje naar een geheime ruimte zocht en hij wist, waarop hij moest letten. Met groot geduld begon hij alle laden te verwijderen en opende de deurtjes. Daarna keek hij opnieuw. Na enige tijd ontdekte hij een verschuifbaar paneeltje. Het was niet zo moeilijk, omdat veelvuldig gebruik op het hout geringe spoortjes had achtergelaten. Toen hij het paneel opzij drukte, werd er een vakje zichtbaar. Er stak een bruine enveloppe in. De Cock nam hem er uit en vouwde hem open.
Vledder keek mee over zijn schouder. 'Het ticket.'
De grijze speurder knikte.
'Met een adres; heer Vreedenbergh, Hotel Out Island Inn, George Town, Great Exuma.'
De ogen van Vledder werden groot. Van schrik liet hij de plastic zak uit zijn handen glijden.
'Heer Vreedenbergh,' hijgde hij, 'op de Bahama's.'
11
Vledder grinnikte dor. 'Dat kan niet… dat kan niet… dat kan niet.' Hij herhaalde het als een echo. Met een angstig gezicht keek hij naar De Cock op. 'Kan het?'
De Cock antwoordde niet. Hij bekeek het adres aandachtig. Het was in een hoekig handschrift geschreven op een klein, ongelijnd memo-velletje. Hij hield het Vledder voor. 'Is dat haar handschrift?' De jonge rechercheur knikte traag.
'Dat kun je wel aannemen,' sprak hij bedachtzaam. 'Ik ben in haar kabinetje ettelijke aantekeningen in datzelfde handschrift tegengekomen.'
De Cock deed het ticket en het velletje terug in de bruine enveloppe. 'Dat adres,' sprak hij triest, 'moet voor Marlies van Haesbergen aanleiding zijn geweest om bij het reisbureau op het Koningsplein een ticket voor George Town op Great Exuma te kopen.' Vledder grijnsde een tikkeltje vals. 'Om te zien hoe een dode heer Vreedenbergh daar zijn vakantie doorbracht.'
De Cock keek Vledder van terzijde aan. De opmerking van de jonge rechercheur trof hem. 'Precies,' sprak hij ernstig, 'om te zien hoe een dode heer Vreedenbergh daar zijn vakantie doorbracht.' Hij zweeg even; borg de bruine enveloppe in een binnenzak van zijn colbert en voelde het paspoort, dat hij in Bergen had gevonden. 'Iedereen in haar buurt beweerde dat de heer Vreedenbergh op de Bahama's was. Die stellige beweringen waren in strijd met haar eigen waarneming in de vergaderzaal. Ze wilde zekerheid. Die tegenstellingen zullen aan haar hebben geknaagd. Denk maar eens aan hetgeen ze tegen haar nicht zei: Het geeft niet hoor, kind, ik zoek het wel uit.' Vledder schudde triest zijn hoofd. 'Het werd haar dood.' De Cock knikte.
'En de moordenaar moest snel zijn. Hij had maar weinig tijd. Hij moest vanavond toeslaan. Het ticket staat op de datum van morgen.'
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
'Wie wist dat? Ik bedoel, buiten de mensen van het reisbureau en wij… wie wist dat zij een ticket had gekocht voor George Town op Great Exuma?'
De Cock plukte aan zijn onderlip.
'Hoe kwam Marlies van Haesbergen aan het adres?'
'Gestolen.'
De beide rechercheurs keken op. Het was een vreemde stem. Het geluid kwam van schuin achter hen. Ze draaiden zich om. In de deuropening stond een lange slanke man. Met een trage, wat slepende tred, liep hij op hen toe. 'Gestolen,' herhaalde hij hoofdknikkend. 'De oude conciërgevrouw snuffelde altijd in de papieren van het kantoor. Dat deed ze al jaren.' Op enige afstand van de rechercheurs bleef hij uitdagend staan. Zijn rechterhand op zijn heup. Zijn benen iets uit elkaar. 'We hebben haar al vele malen betrapt. Het is, dat de heer Vreedenbergh haar steeds de hand boven het hoofd houdt. Als ik mijn zin had gekregen, dan was ze al lang in een tehuis voor oude lieden opgenomen.'
De Cock keek de man argwanend aan. Hij leek voor in de veertig. Hij was gekleed in een vlot lichtgrijs kostuum met een wijnrode das. Zijn donkerblonde haren, licht grijzend aan de slapen, waren kort geknipt. Het lange, smalle gezicht met een sterk geprononceerde haviksneus beviel hem niet. Het wekte een vreemde weerzin bij De Cock. 'Wie… eh, wie bent u?' De man glimlachte hautain.
'Van der Grauw… Gerard van der Grauw. Ik ben een van de directeuren van de in dit gebouw gevestigde baggeronderneming Vreedenbergh. Een half uurtje geleden ben ik opgebeld door een vrouw, die mij zei, dat er iets met haar tante, de oude conciërgevrouw, was gebeurd… iets ernstigs.' De Cock hield zijn hoofd iets schuin. 'Hoe… eh, hoe lang stond u daar al in die deuropening?' Gerard van der Grauw wuifde nonchalant.
'Enige tijd. Ik heb gedeelten van uw interessante conversatie kunnen volgen.'
De Cock trok zijn gezicht strak.
'Dan zult u hebben begrepen,' reageerde hij fel, 'dat de oude mevrouw Van Haesbergen werd vermoord… gewurgd met een sjaal.'
'Betreurenswaardig.'
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
'Meer niet?'
'Wat bedoelt u?'
'Heeft u geen ander commentaar op haar dood dan 'betreurenswaardig'?'
Van der Grauw deed verbaasd. 'Wat verwacht u van mij?' antwoordde hij met een zweem van sarcasme. 'Dat ik mij in het stof wentel en in snikken uitbarst? De oude vrouw betekende niets voor mij. Helemaal niets. Het was mij zelfs een doorn in het oog, dat ze al zo lang voor ons kostbare kantoorruimte bezet hield.' De Cock keek hem ongelovig aan. 'U bedoelt haar woning hier op de bovenste etage?' Van der Grauw knikte. 'Precies. We kunnen die ruimte best gebruiken. We zitten al bijna bij elkaar op schoot.' 'Haar dood is u dus welkom.' Van der Grauw drukte zijn lippen iets vooruit. 'Zo kunt u het formuleren,' sprak hij goedkeurend. De Cock voelde een bijna onweerstaanbare lust in zich opbloeien om met zijn vuisten op dat smalle gezicht te meppen… op die vreemd gekromde neus, die veel te hoog in het voorhoofd begon. Hij drukte zijn nagels diep in de palm van zijn hand en bedwong zich.
'U… eh, u sprak van ‘gestolen'. U wist, dat mevrouw Van Haesbergen het adres van de heer Vreedenbergh op Great Exuma had?'
Van der Grauw knikte opnieuw. 'Daar ging vanmorgen die herrie om.' 'Wat voor herrie?'
Van der Grauw wuifde over zijn rug. 'Met Karin Peeters.' 'Wie… eh, wie is dat?'
'De secretaresse van de heer Vreedenbergh. De oude mevrouw Van Haesbergen was al een paar maal bij haar komen zeuren. Ze wilde per se de heer Vreedenbergh spreken. Er zou iets zijn met haar woning hier op de bovenste etage. Karin had haar steeds vriendelijk en geduldig uitgelegd, dat de heer Vreedenbergh niet te spreken was om dat hij zich met vakantie op de Bahama's bevond.' 'En?'
'Wel, vanmorgen kwam ze weer. Ik geloof wel voor de vierde keer in één week. Toen Karin Peeters haar opnieuw uitlegde dat de heer Vreedenbergh nog steeds niet van zijn vakantie op de Bahama's was teruggekeerd, werd de oude vrouw woedend en riep: U liegt, de heer Vreedenbergh is helemaal niet met vakantie op de Bahama's.. de heer Vreedenbergh is dood.' De Cock veinsde verbazing. 'Dood… en dat adres dan?'
Van der Grauw trok gelaten zijn schouders op. 'Ik denk dat ze het ergens uit een lade van mijn bureau heeft opgediept. Zoals ik al zei; ze snuffelt in alle papieren.'
De Cock spreidde grinnikend zijn beide handen.
'Ik, ik, ik begrijp er niets van.' Hij gaf een vleugje wanhoop aan zijn stem. 'Hoe kan de oude mevrouw Van Haesbergen nu beweren dat de heer Vreedenbergh dood is… terwijl ze het adres van een levende heer Vreedenbergh in haar bezit heeft?'