Выбрать главу

Ze keek hem met haar lichtende ogen aan. 'Daar is Nederland groot in.'

De Cock knikte afwezig. Hij groef in zijn herinnering naar enige kennis van het baggerwezen, maar verder dan een knarsende baggermolen in een Amsterdamse gracht, kwam hij niet. 'Eh… eh, die heer Vreedenbergh zou iets verschrikkelijks zijn overkomen?' 'Ja, dat denk ik.' De Cock glimlachte beminnelijk. 'Waarom?' 'Omdat hij weg is.' 'Waarheen?'

Marlies van Haesbergen zuchtte omstandig. 'Niet ergens heen… hij is dood.'

De Cock voelde dat hij de oude vrouw voorzichtig moest benaderen en dat hij vooral geen blijk mocht geven van enig ongeduld. 'Hoe weet u dat hij is gestorven?' 'Hoe ik dat weet? Hij zat dood in zijn stoel.' 'Waar?'

Met opgestoken duim zwaaide ze met haar rechterarm.

'In de vergaderzaal van zijn kantoor.'

'Wanneer?'

'Vier dagen geleden.'

De Cock keek de vrouw verrast aan.

'Vier dagen geleden,' riep hij uit.

Marlies van Haesbergen kneep haar beide ogen even dicht.

'Ik zei u toch dat ik met bijna onwaarschijnlijke vaagheden kom.'

Het klonk als een verontschuldiging. 'Ik heb niet voor niets slapeloze nachten gehad.'

De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit. 'Hoe kwam u in de vergaderzaal?' Ze maakte een korte hoofdbeweging.

'Ik woon daar. Nou ja, niet in die vergaderzaal natuurlijk, maar ik woon in datzelfde pand… Keizersgracht 1217. Mijn man was daar conciërge. Bijna dertig jaar. Toen hij stierf, hoefde ik niet weg. Ik mocht van de heer Vreedenbergh op de bovenste etage blijven wonen.'

Ze glimlachte. 'Er is nu geen conciërge meer in het gebouw. De heer Vreedenbergh vond het niet meer nodig. Maar ik kan toch niet nalaten om 's nachts, voor ik ga slapen, nog even door de kantoorlokalen te stappen om te zien of alles nog in orde is.' De Cock knikte begrijpend.

'En op een van die… eh, inspectietochten ontdekte u de heer Vreedenbergh.'

'Ja.'

'Dood in zijn stoel?'

Ze gaf blijk van een lichte aarzeling.

'Dat… eh, dat dacht ik, ja.'

De Cock wreef met zijn duim en wijsvinger in zijn ogen. 'Mag ik zeggen,' vroeg hij vermoeid, 'dat ik u niet begrijp?' Marlies van Haesbergen knikte hem bemoedigend toe. 'Dat mag u zeggen. Zeker. Ik heb er zelf ook moeite mee. Dat is ook de reden dat ik zo lang heb gewacht om met mijn verhaal bij u te komen.' Ze zweeg even, tastte in haar herinnering. 'Toen ik vier dagen geleden op mijn… eh, inspectietocht, zoals u dat noemde, het licht in de vergaderzaal aandeed, zag ik de heer Vreedenbergh in zijn grote voorzittersstoel zitten. Ik schrok mij wezenloos. Toen ik mij weer een beetje had hersteld, liep ik een paar passen in zijn richting. Hij zat onderuitgezakt, met gesloten ogen. Er was voor mij geen twijfel. Ik dacht direct: die is dood.' 'En toen?'

Ze spreidde haar beide handen.

'Ik dacht… ik moet iets doen… ik moet iemand bellen.'

'Dat heeft u gedaan?'

'Nee.'

De Cock keek haar raadselachtig aan.

'Waarom niet?'

Marlies van Haesbergen slikte.

'Ik… eh, ik pakte de telefoon in de vergaderzaal. Die staat op zo'n tafeltje. Plotseling bedacht ik, dat die telefoon misschien was aangesloten op de centrale en die is 's avonds niet bezet. Ik heb ook telefoon in mijn woning. Die is niet op de centrale van het gebouw aangesloten.'

'U verliet de vergaderzaal?' Ze knikte vermoeid.

'Toen ging ik naar de lift om boven te bellen. Het is een oude lift en hij gaat maar langzaam omhoog. Onderweg bedacht ik, wie ik zou bellen… een dokter of de politie. Ik besefte tot mijn schrik, dat ik niet eens zeker wist of de heer Vreedenbergh wel dood was. Ik had hem alleen maar van een afstandje bekeken. Ik had niet eens aan hem gevoeld… of hij koud was.' 'Toen bent u teruggegaan?'

Marlies van Haesbergen veegde met trillende vingers langs haar voorhoofd. 'Ja, ik ben teruggegaan. Toen ik uit de lift stapte, meende ik iets te horen. Wat gespannen liep ik door de gang naar de vergaderzaal. Tot mijn verwondering was het licht uit, terwijl ik mij herinnerde, dat ik het had laten branden.' Ze drukte haar beide handen tegen haar ogen. 'Toen ik het licht weer aandeed… was de stoel leeg.'

2

Het duurde geruime tijd voor Marlies van Haesbergen weer een beetje tot zichzelf kwam. De emoties van de herinnering waren op haar gezicht te lezen. De lichte bravoure die ze aanvankelijk had geëtaleerd, was vergleden. Ze toonde nu wat ze vermoedelijk in werkelijkheid was… een zacht, lief, wat verward oud dametje. De Cock legde geruststellend zijn hand op haar arm en voelde dat ze nog beefde. Zijn gezicht stond ernstig. 'De stoel was leeg?' Ze slaakte een diepe zucht.

'Ja… leeg. Ik kon mijn ogen niet geloven. Ik dacht… dat kan niet. Hij moet er zijn. Ik dacht… misschien is hij uit de stoel gegleden, op de vloer. Op mijn knieën ben ik onder de tafel doorgekropen. Maar de heer Vreedenbergh was verdwenen… weg. En dat in die korte tijd dat ik met de lift van beneden naar boven en van boven naar beneden was gegaan.' 'Hoelang zal dat zijn geweest?' 'Een paar minuten.'

De Cock staarde haar secondenlang peinzend aan.

'De… eh, die stoel… stond die er nog net zo als… eh, als voor u met de lift naar boven ging?'

Ze knikte een paar keer.

'Precies zo. Daar was niets aan veranderd. Alleen de heer Vreedenbergh zat er niet meer in.' De Cock krabde zich achter in zijn nek.

'U vertelde dat u iets meende te horen toen u beneden uit de lift stapte.'

'Ja.'

'Wat was dat voor een geluid?' 'Of er iets klikte.' 'Een slot?'

'Mogelijk, het was niet zo duidelijk. Bovendien is mijn gehoor niet zo scherp meer als toen ik twintig was.' De Cock negeerde de opmerking. 'De buitendeur was dicht?'

Marlies van Haesbergen knikte opnieuw. Ze had zich duidelijk hersteld. In haar ogen flitste weer iets van haar strijdlust. 'Ik heb het gecontroleerd,' sprak ze ferm. 'De buitendeur was op slot, normaal, zoals altijd. Ik ben ook opnieuw door de kantoorlokalen gelopen. Ik heb zelfs op de toiletten gekeken. Niets.' De Cock wreef over zijn kin. 'Aan wie heeft u dit verhaal nog meer verteld?' Ze keek de rechercheur geringschattend aan. 'Aan niemand.' 'Waarom niet?'

In haar groene ogen glansde verbazing over zoveel onbegrip. 'Ik ben toch niet gek.' Ze spreidde haar beide handen. 'Wat moest ik vertellen?'

'Hetzelfde wat u mij vertelde.' 'Aan wie?'

'Aan mensen van het kantoor.'

Marlies van Haesbergen schudde afkeurend haar hoofd. 'De volgende morgen,' sprak ze geduldig, 'ben ik naar de secretaresse van de heer Vreedenbergh gegaan. Ze is een lief, pittig ding. Ze behandelt de heer Vreedenbergh alsof hij haar persoonlijk eigendom is. Ik vroeg haar of ik meneer even mocht spreken in verband met mijn woning op de bovenste etage van het pand. Het was een smoes… een pure smoes. Ik had niets te bespreken. Ik wilde gewoon zekerheid.' 'En?'

'Ze zei, dat het niet kon… de eerste dagen niet.' 'Waarom niet?'

'De heer Vreedenbergh was op zakenreis.' De Cock kneep zijn ogen half dicht. 'Op zakenreis?'

'Dat zei ze. Als hij terugkwam, dan wilde ze er wel voor zorgen dat de heer Vreedenbergh een paar minuten voor mij vrij had.' 'Hoe hebt u gereageerd?'

De rimpels rond haar mond dansten in een trieste glimlach. 'Ik zei… eh, ik zei, dat ik dan wel zou wachten tot hij terugkwam.' De Cock grinnikte.

'U had moeten zeggen… de heer Vreedenbergh is dood, dat heb ik zelf gezien… die komt nooit meer terug.'

Marlies van Haesbergen trok haar lippen samen. Haar ogen vonkten. 'Ik weet niet hoe u uw zaken behandelt, rechercheur,' sprak ze fel en bestraffend, maar het leven heeft mij geleerd om voorzichtig te zijn. Ik ben een oude vrouw… weduwe van een conciërge… een vrouw die het nog steeds niet kan laten om 's avonds in het gebouw op inspectie te gaan. Let wel… ongevraagd. Ik heb in die vergaderzalen en kantoren niets te zoeken, rechercheur. Totaal niets. In feite mag ik daar niet eens komen.' Ze zweeg om diep adem te halen. 'En wat moest ik zeggen… er was een dode heer Vreedenbergh en die is weer opgestaan?' Haar stem droop van sarcasme. 'Bovendien waren er momenten dat ik aan mijzelf twijfelde. Had ik wel wat gezien? Verwarde ik mijn herinnering niet met een droombeeld?'