Выбрать главу

De Cock keek haar vriendelijk aan. Het verweer van de krasse oude vrouw vertederde hem.

'Wat deed u uiteindelijk concluderen,' vroeg hij beminnelijk, 'dat de heer Vreedenbergh iets verschrikkelijks is overkomen?' Ze schudde haar hoofd.

'Het is geen conclusie. Ik bedoel… geen conclusie gebaseerd op feiten. Buiten dan mijn eigen waarneming in de vergaderzaal. Het is meer een analyse van de gevoelens die mij daarna beheersten. U mag het ook… eh, intuïtie noemen.'

'Nog één vraag… u hebt nu vier dagen lang gezwegen… waarom spreekt u nu?'

Ze liet haar hoofd met het zwarte dophoedje iets zakken. 'Vanmiddag, tegen einde van kantoortijd, ben ik opnieuw naar de secretaresse gegaan. Ik vroeg haar beleefd of de heer Vreedenbergh al terug was. Ze reageerde nogal kribbig. Ze zei, dat er voorlopig geen kans op was dat ik hem te spreken kreeg.' 'Waarom niet,'

'De heer Vreedenbergh was met vakantie.' 'Wat?'

Marlies van Haesbergen knikte traag. 'Op de Bahama's.'

Toen de oude vrouw was vertrokken, viel er een diepe stilte. Het uitzonderlijke verhaal had een diepe indruk op De Cock gemaakt. De oude rechercheur overdacht welke mogelijkheid hij had om enige klaarheid in de mysterieuze verdwijning van de heer Vreedenbergh te brengen. De zaak, zo overwoog hij, lag uiterst gecompliceerd.

Vledder kwam achter zijn bureau vandaan, pakte een stoel, schoof die bij en ging er achterstevoren op zitten, met zijn armen steunend op de rugleuning.

'Ben je van plan er op in te gaan?'

De Cock trok wat onwillig zijn schouders op.

'Die Marlies van Haesbergen heeft ons in een moeilijk parket gebracht.'

'Hoezo?'

De Cock plukte nadenkend aan het puntje van zijn neus. 'Als je haar verhaal niet serieus neemt en als een waanbeeld achteloos terzijde schuift… en er is wel sprake van een dode en verdwenen heer Vreedenbergh… dan zal men ons dat terecht hoogst kwalijk nemen. Vatten we het onderzoek evenwel krachtig aan… en het blijkt niet meer te zijn dan een hersenspinsel van een bejaarde, excentrieke vrouw… dan maken we ons belachelijk en krijgen we het verwijt te horen, dat we geen onderscheidingsvermogen bezitten.'

Vledder knikte met een ernstig gezicht.

'Zo te zien verkeren we inderdaad in een weinig benijdenswaardige positie. Vooral ook, omdat die heer Vreedenbergh nogal een belangrijk man schijnt te zijn.' De Cock stak zijn rechterwijsvinger omhoog. 'Daar komt nog bij, dat het vreemde verhaal van Marlies van Haesbergen weliswaar intrigerend werkt, maar wettelijk gezien nog geen enkele strafbare handeling oplevert, die een basis zou kunnen zijn voor een optreden van onze kant.' Zijn jonge collega keek hem verwonderd aan. 'Mag je iemand laten verdwijnen?' De Cock schudde zijn hoofd.

'Natuurlijk mag je niemand laten verdwijnen. Maar naar het woord ver-dwij-nen zul je in ons Wetboek van Strafrecht tevergeefs zoeken. De strafbare handeling zit in het feit hoe het gebeurt en welk doel men nastreeft.' Hij zweeg even en wreef peinzend langs zijn nek. 'Dat is theorie. Concreet gezien zitten we alleen met een tegenstelling tussen een excentrieke oude vrouw en een nijvere secretaresse. Marlies van Haesbergen zegt, dat de heer Vreedenbergh dood is en zijn secretaresse beweert, dat hij met vakantie is op de Bahama's. Dat is alles. En uit die tegenstelling kan ik nog geen misdaad brouwen. Vergeet bovendien niet — als er al sprake is van 'verdwijnen' — dan is het het verdwijnen van een lijk.' Vledder grinnikte. 'En dat mag je toch hoogst merkwaardig noemen.'

De Cock knikte traag.

'Dat mag,' reageerde hij laconiek. 'Maar merkwaardig of niet, de vraag die onmiddellijk opdoemt: waarom laat men een lijk verdwijnen?'

Vledder zwaaide met zijn beide handen.

'Om een misdaad te verdoezelen,' riep hij geëmotioneerd. 'Waarom anders?'

De Cock keek hem schuins aan.

'Misdaad?' vroeg hij met een zweem van verbazing. 'Welke misdaad? Onze Marlies van Haesbergen zag een dode heer Vreedenbergh onderuitgezakt in een stoel van de vergaderzaal zitten. Met gesloten ogen… heel rustig en heel vredig. Ik bedoel… er stak geen stiletto in zijn borst, zijn schedel was niet gekliefd en er zat

geen kogelgat in zijn hoofd.'

Vledder wuifde afwerend.

'Misschien heeft ze niet goed gekeken.'

De Cock lachte schamper.

'Ja… en daar draait nu alles om: heeft die Marlies van Haesbergen wel goed gekeken.' Het klonk een beetje kribbig. De Cock kwam langzaam uit zijn stoel overeind en begon door de grote recherchekamer te stappen. Dat deed hij graag. In de cadans van zijn slentergang lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. Misschien, zo overwoog hij voorzichtig, was er in het geheel geen sprake van een misdrijf. Misschien deed de heer Vreedenbergh na een lange vermoeiende werkdag even een slaapje in de armstoel van de vergaderzaal… was hij niet dood… werd hij wakker en wandelde het gebouw uit op het moment dat de weduwe van de conciërge met de lift omhoogging.

Hij grinnikte voor zich uit en wist tegelijkertijd dat het niet waar was. Hij besefte dat hij alleen probeerde dat stellige gevoel in hem te onderdrukken, dat de komst van de oude vrouw aan de Warmoesstraat slechts een begin was… het begin van een duistere zaak, die in de komende dagen al zijn ervaring, wilskracht en intelligentie zou opeisen.

Hij keek op de grote klok in de recherchekamer. Het was bijna tien uur. Hij slenterde nog wat heen en weer en bleef uiteindelijk bij het bureau van Vledder staan.

'Waar heb je dat privéadres dat Marlies van Haesbergen je heeft gegeven?'

Vledder tastte in het borstzakje van zijn colbert en pakte er een kattenbelletje uit. 'Eeuwige Laan,' las hij, 'zevenhonderdtweeënvijftig in Bergen.'

De grijze rechercheur staarde even voor zich uit en sjokte toen naar de kapstok. Hij wurmde zich in zijn oude regenjas en schoof zijn hoedje over zijn stugge haren.

Vledder stond op en liep naar hem toe.

'Waar ga je heen?'

De Cock draaide zich half om.

'Naar Bergen… kijken of hij thuis is.'

Zijn leerling reageerde wat verward.

'En als hij thuis is?' De Cock grijnsde breed.

'Dan schud ik de hand van de man, die uit de dood is herrezen.'

Vledder keek hem onderzoekend aan.

'Is dat een grap?'

'Nee, bittere ernst.'

'Je bedoelt…'

De Cock onderbrak zijn jonge collega, '… dat ik de overtuiging heb, dat de heer Vreedenbergh niet meer tot het rijk der levenden behoort.'

3

Vledder manoeuvreerde de oude politie-Volkswagen behendig door het drukke stadsverkeer.

Het was zachtjes gaan regenen. Op het Damrak spiegelden de felle lichtreclames speels in het natte asfalt.

De Cock probeerde om niet naar de traag zwiepende ruitenwissers te kijken. Hij had de bijna niet te onderdrukken neiging zijn hoofd in de cadans van de wissers te laten mee wiegen. Zijn eigen zwakheid irriteerde hem. Met een nors gezicht liet hij zich onderuit zakken. Vledder keek hem van terzijde aan.

'Ik begrijp jouw redenering niet goed. Je wilt naar Bergen om te kijken of die Vreedenbergh thuis is, terwijl je even later beweert, datje er van overtuigd bent dat hij is gestorven.' De Cock keek schuin omhoog.

'Een overtuiging,' sprak hij belerend, 'is wat anders dan een wetenschap. Met mijn overtuiging alleen, doe ik weinig. Het is een stimulans voor mijzelf. Maar als ik iets wil ondernemen, dan zal ik moeten bewijzen dat de heer Vreedenbergh niet meer leeft.'

'Hoe?'

De Cock grijnsde.

'Door zijn lijk te vinden.'