Выбрать главу

‘Dat is langgeleden, meneer De Cock.’ Ze zwaaide met haar hoofd en haar lange haren wapperden. ‘Ik denk, dat ik er toen anders uitzag.’

De Cock drukte de toegestoken hand.

‘Als ik mij goed herinner, Jozefien, was je zeventien jaar toen je vader een vette streep zette onder een schitterende carrière.’

Ze trok haar neus op en snoof.

‘Wat voor een carrière?’

Het klonk wat laatdunkend.

De Cock reageerde niet. Hij gebaarde in de richting van de jonge rechercheur en glimlachte.

‘Dat is mijn waarde collega Vledder. Onvolprezen hulp en toeverlaat.’

Ze gaf ook hem een hand en ging tegenover de mannen aan het tafeltje zitten. De Cock nam haar nauwkeurig op. Ze was inderdaad uitgegroeid tot een mooie vrouw, constateerde hij. Ze had een lief ovaal gezicht. Alleen rond de mond lagen wat harde trekken. Hij wees naar de jagende regendruppels op het raam.

‘Jij bent zo te zien niet nat geworden.’

Ze schudde het hoofd. Rond de volle mond dartelde een glimlach. Het was prettig om te zien.

‘Ik ben ook nog niet buiten geweest. Sinds de dood van mijn man heb ik mijn intrek hier in dit hotel genomen. Ik durf niet meer thuis te zijn.’

‘Waarom niet?’

Ze beet op haar onderlip.

‘Dat weet ik niet. Ik heb er geen redelijke verklaring voor. Ik heb na het bericht van zijn dood geen voet meer in huis gezet. Ik kan er gewoon niet toe komen.’

‘Waar woon je?’

‘In Amstelveen. We hebben daar een jaar of acht geleden een bungalow laten bouwen.’

‘Je man is… was vermogend?’

Ze trok haar schouders op.

‘Dat is moeilijk te zeggen. Het is nog zo kort geleden. Ik heb nog geen inzicht kunnen krijgen in hetgeen wij bezitten. Jan-Willem regelde altijd alle geldzaken. Ik heb mij daar nooit mee bemoeid.’

‘Ben je in gemeenschap van goederen getrouwd?’

‘Ja.’

‘Heb je kinderen?’

Ze knikte wat triest voor zich uit.

‘Twee. Een jongen van zeven en een meisje van vijf jaar. Schatten. Ik heb ze allebei zolang bij de ouders van Jan-Willem ondergebracht.’

De Cock keek haar aan, scherp, observerend.

‘De kinderen zullen hun vader missen.’

Ze trok haar hoofd iets op. In haar staalblauwe ogen lag een waakzame blik.

‘Ze kregen hun vader weinig te zien. Hij had het steeds te druk met zaken.’

De Cock beluisterde de bittere toon. Hij zag ook hoe haar gezicht was veranderd. De harde lijnen rond haar mond waren verscherpt.

‘Jouw man,’ vroeg hij vriendelijk, ‘heb ik die wel eens in levenden lijve ontmoet?’

Ze haalde haar schouders iets op en spreidde haar handen. ‘Niet dat ik weet. Misschien buiten mij om?’

De Cock gleed met zijn tong langs zijn lippen.

‘Ik heb wel een foto van hem gezien,’ sprak hij wat weifelend. ‘Een politie-kleurenfoto, genomen kort na zijn dood.’ Hij zweeg even, speelde met zijn handen. ‘Ik besef uiteraard dat iemand er na een gewelddadige dood niet op zijn voordeligst uitziet.’ Het klonk haast spottend. ‘Toch kan ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat Jan-Willem Hoffmann ook tijdens zijn leven niet een… hoe zal ik het zeggen… aantrekkelijke man kon worden genoemd.’

Ze keek naar hem op. In haar staalblauwe ogen vlamde een vervaarlijk vuur.

‘Je bedoelt te zeggen,’ reageerde ze fel, scherp, ‘dat ik Jan-Willem trouwde om andere redenen dan zijn eh… lichamelijke bekoorlijkheden?’

De Cock trok zijn mondhoeken iets op.

‘Dat bedoel ik… inderdaad.’

Ze klemde haar lippen op elkaar. Haar handen balden zich tot vuisten. Ze trommelde er onbeheerst mee op het tafeltje voor haar.

‘Ik zeg het je maar ronduit, De Cock,’ sprak ze verbeten, ‘ik ben gekocht.’

De Cock keek haar secondenlang aan.

‘Gekocht,’ herhaalde hij traag.

Ze knikte heftig.

‘Je wilt dat als vrouw nooit toegeven en het wordt ook altijd anders genoemd, maar ik ben gewoon gekocht. Zie je, Jan-Willem was niet getrouwd. En hij liep al tegen de veertig. Blijkbaar was er nog nooit een vrouw geweest die wat in hem zag. Toen ik als jong meisje op de bank kwam, nodigde hij mij uit voor een bezoek aan zijn ouders. Hij was toen al onderdirecteur en ik voelde mij door die uitnodiging wel gevleid. Zijn ouders stonden bekend als zeer rijke mensen. Na het diner namen ze mij apart. Het bleek dat mijn bezoek zorgvuldig was voorbereid. Ze waren uitermate goed geïnformeerd. Ze wisten alles van mij… letterlijk alles… van mijn vader… hoe hij vroeger aan de kost kwam… van de armoede in mijn jeugd. Toen ze mij dit alles hadden verteld, deden ze mij een aanbod.’

Ze zweeg even, worstelde met een pijnlijke herinnering.

‘Trouwen met Jan-Willem… en een verder leven in weelde.’

Ze schudde wild haar hoofd. De blonde haren wapperden, verspreidden een zoete geur van parfum.

‘Begrijp me goed, ik wil er geen melodrama van maken. Ik was geen onschuldig meisje. Mijn ouders hadden mij vrij opgevoed, beslist niet preuts en ik had al ettelijke relaties met mannen gehad. Ik ben dan ook niet in de val gelokt… of iets dergelijks. Integendeel, ik wist op dat moment verdomd goed wat ik deed.’

De Cock keek naar haar op. ‘Je ging op het aanbod in.’

Ze staarde triest voor zich uit en zuchtte diep.

‘Och, weet je, de eerste jaren waren niet eens onaardig. Ik genoot van die extra vrijheid, die geld een mens nu eenmaal biedt. Ik kon mij van alles permitteren. En Jan-Willem? Wel, zoals je al opmerkte: geen adonis. Maar in die beginjaren vriendelijk, attent, voorkomend. Toen zijn ook onze kinderen geboren.’ Er volgde een korte pauze en ze vouwde haar handen. ‘Pas daarna is hij sterk veranderd. Hij werd humeurig, bleef langer van huis weg, werd onaardig tegen de kinderen. En zijn seksuele verlangens, die altijd al wat vreemd waren, werden zo extreem dat ik er op den duur niet meer aan kon en wilde voldoen.’ Ze zweeg opnieuw en slikte. ‘Op zulke momenten sloeg hij mij. Onbarmhartig. Ik had geen verweer. Hij was groot en vreselijk sterk. Als een beest ging hij dan tekeer. Ik wil je geen details noemen, maar ik kan je de littekens op mijn huid laten zien.’ Ze bracht haar handen voor haar gezicht. ‘Als hij zo’n bui had, liet ik hem maar begaan, wachtte tot zijn woede was bekoeld. Maar het werd ondraaglijk. Het was niet om uit te houden. Het was op het laatst zo erg, dat hij niet meer wachtte tot wij alleen waren. In het bijzijn van vreemden… en zelfs waar de kinderen bij waren… sloeg en vernederde hij mij.’ Ze haalde haar handen voor haar gezicht weg. ‘Ik had weg moeten gaan, maar ter wille van de kinderen ben ik gebleven. Wel heb ik mijn nood geklaagd bij familie, vrienden en kennissen. Uitvoerig. Het was geen geheim. Iedereen wist dat ik… dat ik…’

‘Zijn dood wenste.’

Ze knikte traag en staarde afwezig voor zich uit.

‘Soms heb ik het gevoel dat ik hem daar op het grindpad ook werkelijk heb vermoord.’

De Cock keek haar onderzoekend aan, monsterde de gelaten, bijna apathische uitdrukking op haar gezicht.

‘En is dat zo… Jozefien?’

Haar ogen vulden zich met tranen. Ze legde haar hoofd op haar armen en huilde.

De Cock stond langzaam op. Vanuit de hoogte keek hij naar haar schokkende schouders. Zijn rechterhand reikte aarzelend naar het blonde haar. Hij voelde zich wat onzeker, verward.

‘Of was het je vader?’

2

De beide rechercheurs liepen van hotel-restaurant De Bijenkorf, aan de Prins Hendrikkade, terug naar het bureau aan de Warmoesstraat. Het regende nog steeds, maar de wind was wat gaan liggen.