Выбрать главу

‘Ze mogen aan dat verkeer wel eens wat doen,’ snauwde hij. ‘Het stroomt helemaal niet. Het slibt gewoon dicht. Als het zo doorgaat, sterft Amsterdam nog eens aan een hartinfarct.’

Vledder negeerde de opmerking. Er lag een dwarse denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Toch heb ik het gevoel dat er iets scheef zit. Dat er iets niet klopt.’

‘Waarvan?’

‘Van die moord op Jan-Willem Hoffmann. Ik heb voor alle zekerheid aan de administratie van het bureau Lodewijk van Deysselstraat een volledig afschrift van hun proces-verbaal van het onderzoek gevraagd.’

De Cock reageerde enigszins verward.

‘Wat moeten we daarmee?’ Het klonk wat kriegel. ‘Ik ga het niet lezen.’

Vledder reageerde nonchalant.

‘Oké, dan lees ik het. Zie je, van welke kant je het ook bekijkt… iemand joeg Jan-Willem Hoffmann op dat grindpad in het Rembrandtpark drie kogels door het lijf… iemand die er duidelijk belang bij had dat Jan-Willem niet langer leefde.’

De Cock knikte ernstig. ‘Dat is juist. En wie dat was… is nog een raadsel.’ Er speelden duiveltjes in zijn ogen. ‘Een raadsel voor rechercheur Pieter Arend van Wijngaarden en zijn volijvere collega’s aan de Lodewijk van Deysselstraat. Wij… van de Warmoesstraat… hebben er nog steeds niets mee te maken.’

Handige Henkie blikte naar de speurder op.

‘Ik hoorde van een collega van je, dat je naar het bureau Lodewijk van Deysselstraat was. Hoe was het? Heb je Jozefien gesproken?’

De Cock schudde het hoofd.

‘Ik heb je al gezegd, Henkie… het is mijn zaak niet.’

‘Ik zeg je: ze is onschuldig.’

‘Daar ga ik niet op in.’

‘Is Rooie Bakker dan niet bij je geweest?’

De Cock knikte.

‘Die is geweest.’

‘Nou…?’

De rechercheur ontweek zijn blik. Hij streek met zijn vingers door zijn haar.

‘Het spijt me. Ik kon met die verklaring van Rooie Bakker haar arrestatie niet ongedaan maken.’

Handige Henkie stak zijn armen omhoog.

‘Wat hebben ze dan tegen haar?’ riep hij wanhopig. ‘Ze wilden het mij niet zeggen. Hebben ze bewijzen?’

De Cock keek hem aan.

‘Rooie Bakker heeft óók een verhaaltje verteld tegen de ouders van Jan-Willem en dat verhaaltje hebben ze aan de Lodewijk van Deysselstraat nogal ernstig opgevat.’

Handige Henkie reageerde niet direct. Hij keek langs De Cock heen in een wazige verte.

‘Ik kan mij wel zo ongeveer voorstellen,’ sprak hij na een tijdje, ‘wat hij die oudjes heeft verteld. Ik weet hoe hij werkt. Ik ken al zijn smerige streken.’ Hij schudde verdrietig zijn hoofd. ‘Maar dat hij die nog eens zou toepassen op mijn eigen vlees en bloed…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Hebben ze hem er nog geld voor gegeven?’

De Cock knikte.

‘Drieduizend gulden. Ze hebben Rooie Bakker nu aan de Lodewijk van Deysselstraat dringend nodig. Ze willen persoonlijk van hem horen hoe dat nu allemaal precies zit. En of hij bij zijn verhaaltje blijft. Het is natuurlijk erg belangrijk voor Jozefien.’ Hij keek op naar de ex-inbreker, een flauwe glimlach om de lippen. ‘Als je die Rooie hebt gevonden, breng hem dan zelf even naar het bureau. Levend… begrijp je, Henkie? Als je hem te veel verkreukelt, kan hij daar niet eens meer zeggen dat hij zich mogelijk heeft vergist.’

Toen Handige Henkie was vertrokken, schoof De Cock een la van zijn bureau open en diepte daaruit een paar belegen stukken op. Er was een geval van verduistering bij, dat hem nogal gecompliceerd leek. Hij had het al een tijd in behandeling en besloot het eens af te wikkelen. Moeizaam las hij de rapporten door en probeerde wegwijs te worden in een kasboek, waarin een louche boekhouder geraffineerde vervalsingen had aangebracht. Hij had geen hekel aan gevallen van verduistering en oplichting. Hij behandelde die zaken graag. Ze waren slechts van technische aard en nooit gewelddadig.

Wat hij ook deed, hij kon zijn gedachten niet bij het probleem houden. Ze dwaalden steeds weg naar een soort magisch vierkant, waarvan de hoeken werden gevormd door Rooie Bakker, Handige Henkie, dochter Jozefien en Jan-Willem Hoffmann. Het idee dat hij met de zaak niets te maken had, leek hem niet meer zo zonnig. Integendeel, hij had het beangstigende gevoel, dat zich donkere wolken boven hem samenpakten, dat hij in feite al heel diep was verwikkeld in een affaire die hem zou dwingen tot op de bodem van zijn kunnen te gaan.

De telefoon op zijn bureau rinkelde. Het verbrak zijn overpeinzingen. Hij keek wat verstrooid op. Het leek alsof het geluid van heel ver kwam. Traag ging zijn hand naar het toestel en nam de hoorn op. Het was de wachtcommandant, gehaast, met een nerveuze ondertoon in zijn stem.

De Cock luisterde. Op datzelfde moment was hij in de werkelijkheid terug. Na enkele seconden legde hij de hoorn neer. Even leek hij besluiteloos, toen pakte hij de stukken bijeen en deed ze terug in de onderste la. Langzaam kwam hij overeind, en slenterde naar de kapstok.

Vledder, bezig aan een uitgebreid rapport, keek van zijn schrijfmachine op. ‘Waar ga je heen?’

De Cock sjorde zijn regenjas vast. ‘Naar het tracé van de metro.’ Vledder leunde op zijn machine.

‘Tracé?’ zei hij niet begrijpend.

De Cock knikte en zette zijn hoed op. ‘Dat braakliggende terrein aan de Lastageweg, waar ze voor de aanleg van de metro die huizen hebben gesloopt.’

‘Wat is daar?’

‘Daar ligt een lijk.’

‘Heroïne?’

De Cock schudde het hoofd en liep naar de deur.

‘Moord,’ riep hij achterom.

Vledder kwam in beweging.

4

De Amsterdamse Lastageweg was in een nog niet zo ver verleden het toneel van heftige strijd tussen drommen demonstranten tegen sloop en afbraak voor de metro en de meest jeugdige manschappen van de politie, opgeroepen door een traag en weifelend bevoegd gezag. Nu was het een trieste, verlaten moddervlakte, door gore bouwvallen en kraakpanden omzoomd. Uit een hoge lantaarnpaal streek vaal, gelig licht spookachtig over bergen puin. Verwrongen stangen roestig betonijzer gaven grillige schaduwbeelden als op een surrealistisch schilderij. Op zijn rug in een stinkende ondiepe modderplas lag een man. De vingers van zijn verkrampte rechterhand reikten naar een gebroken putdeksel.

De Cock haalde de panden van zijn regenjas wat op en hurkte bij de man neer. Hij was dood, zonder twijfel. De mond hing open en uit de halfgesloten ogen kwam een zielloze blik. Op het witte overhemd, links van het borstbeen, waren drie donkerrode bloedvlekken. Ze waren dicht bij elkaar, gingen bijna in elkaar over.

Vledder boog zich over hem heen. ‘Hij heeft weinig kans gehad.’ In zijn stem trilde een ondertoon van medelijden en afschuw. ‘De schoten waren alledrie dodelijk, dwars door het hart, en zijn vermoedelijk vrij snel achter elkaar afgevuurd.’

De Cock knikte instemmend. ‘Je hebt gelijk. De moordenaar was een uitstekend schutter.’ Hij bekeek aandachtig het gezicht van de man, de brede hoogoplopende jukbeenderen, het zwarte haar, terugwijkend en grijzend aan de slapen. ‘Hoe oud schat je hem?’ Vledder gebaarde wat nonchalant. ‘Achter in de veertig. Misschien nog iets jonger. Hij lijkt mij het type van een zakenman.’ De Cock reageerde niet. Hij kwam uit zijn gehurkte houding omhoog en keek rond. Rechts, op een geel gekalkte muur stond De Smederij, in strakke blauwe letters. Daar hadden de demonstranten destijds vergaderd en van het gemeentebestuur luid geëist dat de bouw van de metro zou worden stopgezet. Verderop wist hij het water van de Oude en Kromme Waal met de vele woonboten, waarop een zeer gevarieerde bevolking. En dan was er, op nog geen steenworp afstand, de beroemde Binnen Bantammerstraat met gerenommeerde restaurants waar onaandoenlijke Chinezen verwende westerlingen hun oosterse lekkernijen voorschotelden. De grijze speurder krabde zich achter in de nek. Hij vroeg zich af of iemand in de omgeving iets had gezien of het geluid van de schoten had gehoord. Het leek hem niet waarschijnlijk.