Выбрать главу

De Cock luisterde naar de ervaringen van Henkie. Hij deed het met een half oor, want zijn gedachten verwijlden intussen bij Ellen. Hij vroeg zich af wat ze in de laatste uren van haar leven had gedaan. Hoe kwam haar tasje op de achterbank van die wagen terecht, en dat nog wel zo dicht bij het kantoor waar ze werkte? Er moest verband bestaan. Ze bezat vermoedelijk zelf geen sleutel van het kantoor. Daarvoor was ze nog te kort in dienst. Maar gezien het tasje was ze er waarschijnlijk wel geweest. Wie had haar dan binnengelaten? Wat verborg dit oude grachtenhuis?

Hij liet het licht op de deur schijnen. Er was niets bijzonders aan te zien. Geen sporen van braak of verbreking. Hij keek langs de gevel omhoog. Het pand zag er ongenaakbaar uit. Henkie babbelde maar door. Zijn ervaringen als inbreker waren legio. Hij vertelde met smaak.

De Cock keek hem aan. ‘Zou… eh, zou jij,’ onderbrak hij hem, ‘de boel hier open kunnen maken, zonder een ravage aan te richten?’

Handige Henkie liet zijn kennersblik langs de deuren en ramen zweven. Hij knikte vaag. Zijn lippen in een tuitje. ‘Ja,’ zei hij traag, ‘dat zou wel gaan. Als ik mijn spulletjes bij mij had, was het zo bekeken. Hoogstens een paar minuten werk.’

De Cock streek met zijn hand langs zijn kin. ‘Waar heb je je spulletjes?’

Henkie kreeg plotseling berouw van zijn openhartigheid. Hij besefte dat hij eigenlijk te veel had verteld. De Cock was en bleef tenslotte een rechercheur. En rechercheurs… op een of andere manier waren ze nooit te vertrouwen. In zijn gemoed ontwaakte weer de achterdocht. In zijn oogjes blonk wantrouwen.

‘Ik gebruik mijn spulletjes niet meer, De Cock,’ zei hij verdedigend, als gold het een verhoor, ‘echt niet. Ze liggen bij mijn ouwetje op zolder. Er zit dik het vet op. Na die laatste kraak, weet u wel, heb ik ze niet meer gebruikt.’

De Cock slikte wat moeilijk een stapeltje ambtelijke voorschriften weg en zuchtte. ‘Zou je ze nog eens uit het vet willen halen?’

‘Wat?’

De Cock zuchtte opnieuw. ‘Voor één keertje. Ik wil hier naar binnen.’

Henkie begon wat schaapachtig te lachen. ‘Bedoel je…?’ De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Dat bedoel ik.’ Henkie lachte opnieuw, een vreemd zenuwachtig lachje. Hij kon het niet vatten. Het idee leek hem te absurd. Het was nog nooit vertoond. Zijn scherpe blik gleed langs de gelaatstrekken van De Cock. Hij kende dat gezicht. Het was hem vertrouwd uit vele verhoren. De diepe rimpels in het voorhoofd, de wat borstelige wenkbrauwen, de vriendelijke grijze ogen, de scherpe plooien in de wangen… het was er allemaal. Alleen die halfgeamuseerde trek om de mond, die was er nu niet. ‘Wilt u echt naar binnen?’

‘Ja.’

‘Enne… kan ik er geen kwaad mee?’

De Cock grijnsde. ‘Als er narigheid van komt, neem ik alle verantwoording.’

Henkie knikte peinzend. Met zijn onderlip naar voren gestoken keek hij De Cock een tijdje aan. Langs zijn wangen trilde een zenuwtrek. Hij stond kennelijk in tweestrijd. Niet lang. Hij schoof zijn onderlip terug en plooide zijn mond tot een vriendelijke glimlach. Zelfs zijn ogen lachten mee. ‘Eigenlijk,’ gebaarde hij, ‘eigenlijk bent u ook nooit rot voor mij geweest.’

Het klonk als een eindconclusie van een overpeinzing. Hij wierp nog een blik op de ramen en de deuren van het pand en schatte wat hij nodig had. Toen beende hij weg om zijn spulletjes te halen.

11

Handige Henkie werkte snel en volkomen in stijl met handschoenen aan. Hij was in de ban van het ‘karwei’ en hanteerde zijn spulletjes met meesterhand.

De Cock keek vanaf een afstand toe, geboeid door Henkies handigheid. Hij diende in feite als uitkijk, maar deed dat zo slecht, dat ze bijna door een eenzame wandelaar werden overlopen. Gelukkig lette de man niet op. Hij slenterde, zonder hen op te merken, rakelings voorbij. Toen hij uit het gehoor was, vloekte Henkie. ‘Lelijke klo…’ Hij herinnerde zich bijtijds dat hij een wat vreemde maat had. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij verontschuldigend. ‘Ik was effe geschrokken.’

De Cock knikte. ‘Het is goed,’ zei hij, ‘het was mijn schuld.’ Henkie morrelde verder. Na een paar minuten had hij de deur van het souterrain opengepeuterd. Mooi vakwerk. De deur had van de behandeling bijna niet geleden. Er was zo oppervlakkig niets aan te zien.

De Cock klopte hem goedkeurend op de schouder. ‘Ga maar mee naar binnen,’ zei hij, ‘misschien ontmoet ik nog meer obstakels.’

Ze deden de deur van het souterrain achter zich dicht en begonnen hun tocht door het pand. De Cock wist eigenlijk niet waarnaar hij moest zoeken. Hij volgde meer een impuls. Ellen was op de avond dat zij werd vermoord vermoedelijk hier geweest. Hij zocht naar het waarom en hoopte sporen te vinden die hem het antwoord zouden verschaffen.

Met Henkie op zijn hielen liep hij door de lange marmeren gangen, ging het ene bureau in, het andere uit. Het licht van hun zaklantaarns danste langs stalen kasten en schrijfmachines onder hoezen.

Henkie stootte hem aan. ‘Zie je wel, niets te halen. Aan die schrijfmachines,’ doceerde hij, ‘heb je niets. Allemaal genummerd. Loop je zo mee stuk.’

De Cock glimlachte om het onderricht. ‘Ik kom hier niet om wat te halen,’ zei hij.

Plotseling bleef Henkie staan. ‘Ja, zeg, hee,’ riep hij halffluisterend, ‘waarvoor wou u eigenlijk naar binnen?’

De Cock zuchtte. ‘Omdat er een meisje is vermoord.’

‘Waar? Hier?’ Het klonk een beetje angstig.

‘Dat…’ zei De Cock, ‘wil ik onderzoeken.’

Henkie keek om zich heen. ‘Verdomme,’ zei hij wat benepen. ‘Dat had u me wel eens kunnen zeggen.’

Het licht van zijn zaklantaarn dwaalde in het rond, belichtte een schilderij aan de muur en ontdekte in het plafond een engeltje met een bazuin. Henkie bleef er even naar kijken. ‘Hoe oud was ze?’ De Cock was al een eindje vooruit. ‘Negentien,’ riep hij.

‘Waarom?’

Henkie liet zijn zaklantaarn zakken en schuifelde achter hem aan. ‘Nee, niks,’ zei hij somber. ‘Het gaat over.’

Op de eerste etage ontdekte De Cock het privé-kantoor. Het kreeg zijn speciale belangstelling. Hij zag dat de zware overgordijnen waren gesloten en waagde het het licht te ontsteken. ‘Blijf bij de deur staan,’ zei hij tegen Henkie, ‘en kom nergens aan.’

Henkie gehoorzaamde met knipperende ogen.

De Cock stak zijn handen in zijn zak en keek rond. De kamer was sober gemeubileerd: een donker bureau van bijzondere afmetingen, zware leren fauteuils, eikenhouten lambrizering. Het ademde een geest van betrouwbare degelijkheid. De Cock nam het beeld in zich op en zocht naar een dissonant, een verstoring van het geheel. Hij had daarvoor een scherpe blik, met een liefde voor het detail. Het was een natuurlijke eigenschap, in zijn beroep verder ontwikkeld. Ineens ontdekte hij een doffe, haast wit uitgebeten plek op de verder zo glanzende parketvloer. De aftekening vormde een grillige lijn, die kronkelend achter een poot van een van de fauteuils verdween. De Cock was onmiddellijk geïnteresseerd. Hij liet zich op zijn knieën zakken en knipte zijn zaklantaarn aan. Hij zag hoe de lijn zich onder de fauteuil voortzette en zich ten slotte sloot in een kring.

Henkie keek gespannen toe. ‘Daar heeft iemand iets gemorst,’ zei hij. De Cock richtte zich weer op. Zijn gezicht had een peinzende uitdrukking. ‘Wat doe je als je iets morst?’ zei hij. Henkie grijnsde. ‘Dan dweil je het op.’

De Cock knikte. ‘Precies,’ zei hij, ‘dan dweil je het op.’

Hij streek met zijn hand langs zijn gezicht en dacht even na. Daarna liep hij de kamer uit. Henkie achter hem aan. Op de gang opende hij een deur. Het was een diepe kast. Hij zag een stel stoffige ordners en deed de deur weer dicht. De volgende deur bracht wat hij zocht. De kast van de werkster. Er stonden een paar bezems, een stofzuiger, een boenblok en een stel in elkaar geschoven emmers. Op de bodem van de bovenste emmer lag een halfnatte, ineengeknoedelde dweil. De Cock tilde hem aan duim en wijsvinger omhoog en rook eraan. De geur van de dweil bevestigde onmiddellijk zijn vermoeden.