Выбрать главу

‘De Cock.’

Het klonk slaperig.

Vledder veranderde van houding. ‘Ja, De Cock,’ zei hij, ‘met Vledder. Sorry, dat ik je wakker heb moeten maken.’

‘Ik ben nog niet wakker,’ klonk het knorrig.

Vledder slikte. ‘Luister eens, De Cock. Ik… ik ben op het ogenblik in de kelder van de anatomie in het Wilhelmientje. We hebben het lichaam van een jonge vrouw uit de Herengracht gevist en…’

‘Moet je me daarvoor wakker maken?’

‘Nee, toe, luister eens,’ riep Vledder wanhopig, bang dat De Cock de verbinding zou verbreken. ‘Het is geen gewone drenkeling. Ze werd gewurgd.’

Het was even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Weet je al wie zij is?’ hoorde hij na een poosje. ‘Nee, zie je, ik weet nog helemaal niets. Ik…’ Hij hoorde een diepe zucht.

‘Goed, goed, m’n jong. Ik kom al. Binnen tien minuten ben ik bij je. Heb je de Dactyloscopische Dienst al gewaarschuwd? En de fotograaf?’

‘Nee.’

‘Doe dat dan. Ik wil foto’s en vingerafdrukken van het lijk.’

‘Goed, De Cock, zeker. Ik zal ze onmiddellijk waarschuwen. En, weet je, bedankt.’

Hij hoorde brommen.

‘Daar heb ik al een zak vol van.’

Vledder glimlachte. ‘Doe dit er dan nog maar bij.’ Hij hoorde nog een paar onverstaanbare klanken. Toen werd de verbinding verbroken. Vledder legde zuchtend de hoorn op het toestel.

Het speet hem dat hij zijn oude leermeester had moeten waarschuwen. Het speet hem oprecht. Hij had hem graag met rust gelaten, maar hij durfde het alleen niet aan. Het was moord. En als hij de zaak verknoeide…

Hij stelde zich voor hoe De Cock nu bezig was zijn altijd pijnlijke voeten in zijn schoenen te wringen, onderwijl vloekend op hem, Vledder, omdat hij hem had geroepen, waardoor De Cocks vrije kerstdagen naar de knoppen waren.

Hij had er zich zo op verheugd nu eens vrij te zijn. Vrij van dienst, vrij van misdaad, en weg van het aloude politiebureau aan de Warmoesstraat, waaraan hij al zo’n twintig jaar onafgebroken was verbonden. Vledder bande zijn leermeester uit zijn gedachten en staarde naar het dode meisje voor hem op de brancard. Het beeld drong zich fel aan hem op; de gesloten ogen, het wasbleke gelaat, de halfopen mond. Opnieuw trof hem het geluid van de vallende druppels. Het weerkaatste tegen de kale muren van de kelder. Hij zag nu ook een plasje aan de andere kant van de brancard. De druppels vielen om beurten.

2

Hij was er nog eerder dan Kreuger van de Dactyloscopische Dienst en Bram, de fotograaf. Half slenterend, gekleed in een ouderwetse winterjas, stapte hij de sombere kelder binnen. Zijn oude, haast vormloze hoed achter op zijn hoofd.

Vledder liep haastig op hem toe. ‘Het spijt me, De Cock,’ zei hij. ‘Ik had je graag in bed gelaten, maar zie je…’

De Cock gebaarde. ‘Het is al goed, m’n jong. Waar is ze?’

Vledder wees naar de brancard op wieltjes. ‘Ik heb haar nog niet laten ontkleden. Ze ligt er nog precies zoals we haar uit het water hebben opgevist. Alleen die sjaal. Die zat om haar hals.’ De Cock slenterde naar de brancard en boog zich over het lichaam van de jonge vrouw. Hij monsterde de loop van de strangulatiestriemen aan de hals. Ze verliepen bijna horizontaal. Onder de kin zag hij een kleine verticale aftekening van een onderhuidse bloeding, vermoedelijk ontstaan door beklemming van de huid in de knoop van de sjaal, toen deze met kracht werd aangetrokken.

De Cock richtte zich weer op. Zijn gezicht stond ernstig, haast grimmig. Zijn blik tastte de zachte gelaatstrekken van het dode meisje af. Het gezichtje beviel hem. Hij wist niet precies hoe het kwam. Misschien omdat het gezicht zelfs in de dood een milde uitdrukking had. Misschien ook, omdat het hem ergens aan herinnerde, onbewust, aan een vervlogen liefde, een vriendinnetje, langgeleden. Hij wist het niet. De Cock kende gezichten: mooie, lelijke, sluwe, argeloze, wrede, achterdochtige, berekenende en brute gezichten, ontmoet in zijn jarenlange praktijk. Dit gezicht beviel hem.

Het is vaak moeilijk de redenen van onze innerlijke, onuitgesproken besluiten te analyseren. Welke verstandelijke motieven wij daarvoor ook mogen aanvoeren, het is meestal een kwestie van gevoel. Zeker negentig procent van onze besluiten wordt nu eenmaal emotioneel genomen. De Cock was geen emotioneel mens, althans niet in de normale zin van het woord. Hij had zich leren beheersen. Maar het aanschouwen van het ontzielde lichaam van het jonge meisje riep iets in hem wakker. Het was een gevoel van bitterheid, vermengd met haat. Daarom besloot hij grimmig de dader van deze laffe, en in zijn ogen zinloze moord te ontmaskeren. Hoe dan ook.

Kreuger liet zijn zware tas op de vloer vallen en kwam naast hem staan. ‘Is dat ’r?’

‘Ja.’

‘Een jong kind.’

‘Ja.’

‘Gewurgd?’

‘Ja.’

‘Je bent niet erg spraakzaam.’

‘Nee.’

Kreuger haalde zijn schouders op. ‘Als je denkt,’ zei hij verongelijkt, ‘dat ik hier voor mijn plezier ben, heb je het mis.’

De Cock draaide langzaam zijn gezicht naar hem toe. ‘Ik ook niet,’ zei hij traag. ‘Ik ook niet.’ In zijn stem klonk een licht sarcasme. ‘Er is alleen een groot verschil. Als jij straks je vingertjes hebt, hoef jij je niet meer met haar te bemoeien. Maar ik wel. Wil ik de dader ooit vinden, dan zal ik moeten gaan wroeten in haar verleden. Mensen zullen mij gaan vertellen hoe ze was, hoe ze dacht. En op den duur zal ze voor mij gaan leven. Ze wordt iemand, een mens, met alles wat daar zo bij hoort aan liefde en leed, vreugde en verdriet. Voor jou wordt ze nooit meer dan een stel papillairlijnen op een plaatje. Dat is het verschil, Kreuger. En vergeef mij nu maar dat ik niet erg spraakzaam was.’

Hij draaide zich abrupt om en pakte een meetlat en een houten spateltje. ‘Ben je zo ver?’

Vledder, die wat achteraf met Bram had staan luisteren, pakte haastig zijn notitieblok. Kreuger nam zijn tas van de vloer en begon zwijgend zijn spulletjes klaar te maken. Zijn gezicht zag rood.

De Cock drentelde om de brancard. ‘Schrijf op,’ brulde hij. ‘Signalement: vrouw, ongeveer achttien à twintig jaar, middelgroot, lang plusminus een meter vijfenzestig, slank postuur, blanke huid, ovaal gezicht, symmetrisch, lang blond haar, niet geverfd, enigszins gewelfd voorhoofd, wenkbrauwen: boogmodel, blond, niet weggeschoren of geëpileerd, lichtblauwe ogen, rechte neusrug, smalle neusbasis, ronde neustop, volle lippen, oplopende mondhoeken.’

Hij zuchtte. ‘Heb je dat?’

‘Ja,’ riep Vledder, ‘dat heb ik.’

De Cock stak het houten spateltje in de halfgeopende mond en tilde de bovenlip op. ‘Gaaf, regelmatig gebit, witte tanden, geen vullingen.’

Hij legde het spateltje weer weg en schoof het hoofdhaar iets opzij. ‘Kleine ovale oren. Oorlelletjes doorboord.’

Daarna tilde hij de armen één voor één op. ‘Kleine handen, brede handrug. Rechter wijs- en middelvinger lichtgele nicotineverkleuringen. Geen sieraden. Aan de linkerringvinger een vage indruk van het dragen van een smalle ring. Zo te zien geen nagelvuil. De nagels zijn gelakt. Kleur nagellak…’

Hij stokte even. ‘Vledder… kom eens hier.’ Vledder kwam schoorvoetend naderbij. ‘Wat is dat voor een kleur nagellak?’

‘Dat is cerise.’

‘Wat?’

‘Cerise.’

De Cock snoof. ‘Goed, schrijf dan maar op, cerise.’

Hij pakte de kille handen van het slachtoffer en streek met zijn vingertoppen over de binnenzijde. ‘Ze heeft niet zo lang geleden flink gewerkt. Nog sporen van eeltruggetjes. Handen verder goed verzorgd.’ Hij keek op. ‘Heb je dat ook?’

Vledder knikte.

‘Mooi, dan kan vriend Kreuger nu haar vingertjes nemen en Bram zijn plaatjes schieten. Als de broeders haar hebben ontkleed, kunnen we het lichaam aan de buitenzijde nog eens bezien. Dr. Rusteloos zal haar straks wel aan de binnenkant bekijken.’