Выбрать главу

‘In het dashboardkastje ligt nog dat stuk kerstkrans dat mijn vrouw voor je heeft meegegeven. Misschien heb je er nu trek in.’ Vledder pakte het zakje en hapte gretig. ‘Wat verwacht je van het bezoek aan Dolmen,’ vroeg hij met volle mond. ‘Hij zal ons niet veel meer kunnen vertellen dan Femmy.’

De Cock antwoordde niet direct. Hij klemde zijn vingers wat vaster om het stuur en bedacht hoe hij het onderhoud met Dolmen zou laten verlopen. ‘Hij was haar werkgever,’ zei hij na een poosje. ‘Hij heeft het recht te weten wat er met zijn personeel gebeurt.’

Vledder keek hem verwonderd aan. ‘En haar ouders hebben we nog niet eens gewaarschuwd.’

‘Je hebt gelijk,’ zuchtte De Cock. ‘Dat moet jij morgen maar doen. Je kan dan rustig voor de herkenning zorgen. Doe het voorzichtig, neem er de tijd voor. Het zal een grote slag voor ze zijn. Voor zover ik weet, was Ellen hun enige dochter.’ Vledder draaide zich naar hem toe. ‘Waarom doe jij het niet? Jij kan dat veel beter dan ik. Jij hebt er zo’n handje van om de mensen op hun gemak te stellen.’

‘Ik hoop er morgen niet te zijn.’

‘Wat?’

‘Nee, één kerstdag vind ik meer dan genoeg.’

Vledder was sprakeloos.

‘Dat is verschrikkelijk, meer dan verschrikkelijk.’

Meneer Dolmen had de rechercheurs minzaam ontvangen — een beetje geërgerd over de storing — en naar een ruim vertrek geleid, waar hij ze met een simpel handgebaar een stoel aanbood. De Cock had het bericht over de dood van Ellen laten ontploffen alsof het een bom was.

‘Dat is verschrikkelijk, meer dan verschrikkelijk,’ herhaalde Dolmen en steeg uit zijn fauteuil. ‘Wie had dat kunnen denken.’ Hij liep handenwringend heen en weer en leek waarlijk geschokt. ‘Vermoord, het arme kind. Haar ouders zullen radeloos zijn. Ik voel een diep medeleven. Het zijn zulke keurige mensen.’ Hij schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Ik durf ze niet meer onder ogen te komen.’

‘Kom, kom,’ zei De Cock, ‘het is toch niet uw schuld.’

‘U begrijpt het niet,’ riep hij wanhopig. ‘Ik voel mij verantwoordelijk. Ellen wilde zo graag in Amsterdam werken. Ik heb haar toen een betrekking op mijn kantoor aangeboden. Haar ouders hadden geen bezwaar, omdat ze mij kenden. En nu dit.’ Hij zuchtte diep en drukte zijn handpalmen tegen zijn slapen.

De Cock zat geheel vooruitgeschoven op het randje van de imposante stoel, zijn hoed op zijn knieën. Hij zat niet prettig. Zijn knieën drukten tegen zijn buik. Hij had een wat gemakkelijker houding kunnen aannemen, maar dat wilde hij niet. Hij wilde vooral de indruk vestigen dat hij zich niet op zijn gemak voelde, dat hij geïmponeerd was door de rijke stoffering van de kamer en de vlot acterende heer Dolmen.

‘Wij meenden,’ sprak hij onderdanig, ‘dat het onze plicht was om u van het gebeurde op de hoogte te brengen. Het was niet onze bedoeling u van streek te maken. Ziet u, ze was bij u in dienst en als ze na de kerstdagen niet bij u op kantoor verscheen, zou u zich misschien afvragen…’

Er verscheen een glimlach op het beslist knappe gezicht van de heer Dolmen. Hij stak zijn duimen in de zakjes van zijn opvallende vest van Schotse ruit. ‘Ik neem de heren niets kwalijk,’ zei hij vriendelijk. ‘Ik apprecieer zelfs uw goede bedoeling, maar u begrijpt dat ik even was geschokt.’

De Cock knikte. ‘Ik begrijp het,’ zei hij, ‘het zal niet dagelijks gebeuren dat een lid van uw personeel wordt vermoord.’

De heer Dolmen stak zijn beide armen omhoog. ‘Nee, nee, hemeltje nee. Gelukkig niet.’

De Cock lachte wat schaapachtig. ‘Dat was een domme opmerking van mij,’ zei hij verontschuldigend. ‘Heel dom.’

De heer Dolmen leek de schok te boven. Hij was weer rustig in zijn fauteuil gaan zitten. Hij scheen zelfs iets geamuseerd. ‘Maken de heren al vorderingen?’ vroeg hij.

‘Niet erg,’ bekende Vledder. ‘We…’ Hij stokte even. In de ogen van De Cock blonk een waarschuwing… ‘doen ons best.’

‘Ja,’ vulde De Cock aan, ‘dat spreekt. Maar het is een vrij hopeloze zaak. Het meisje schijnt gewurgd te zijn en bij wurgmoorden treft men in de regel weinig sporen aan.’

De heer Dolmen trok een ernstig gezicht. ‘Ik benijd de heren niet,’ zei hij. ‘Het lijkt mij een hele opgave.’

‘Dat is het,’ zuchtte De Cock. Hij speelde wat verlegen met zijn hoed. ‘Er zijn zo weinig aanknopingspunten.’

‘Is er dan niets dat u nader tot de oplossing kan brengen?’

De Cock haalde zijn schouders op. ‘We hebben nog een klein kansje. Een heel klein kansje.’

‘En dat is?’

De Cock glimlachte droevig. ‘Het heeft niet veel te betekenen en het zal u ook weinig interesseren.’

De heer Dolmen schoof iets naar voren. ‘Integendeel, ik ben zeer geïnteresseerd. Ik lees nog wel eens detectiveromans.’ Hij maakte een wat verontschuldigend gebaar. ‘Ik heb altijd grote bewondering voor een speurder. Wat voor een kans heeft u nog?’

De Cock zuchtte. ‘Wurging,’ zei hij met enige tegenzin, ‘is een verstikkingsdood. Het slachtoffer krijgt het benauwd en in negen van de tien gevallen volgt er een urinelozing. Vooral als de blaas goed gevuld is, wil dat nog wel eens een flinke plas opleveren. We weten dat Ellen niet lang voor haar dood een paar koppen koffie heeft gedronken. De mogelijkheid is dus groot dat er een urinelozing heeft plaatsgehad. Wanneer ze op straat is gewurgd, vinden we daar natuurlijk nooit meer iets van terug. Maar is ze in een huis vermoord, dan hebben we nog een vrij redelijke kans om de zaak tot een oplossing te brengen.’

‘Hoezo?’

‘Wel, de dader zal de sporen natuurlijk zorgvuldig verwijderen. Dat spreekt voor zich. Maar in de regel vergeet hij de doek of de dweil waarmee hij de plas heeft opgenomen. Die gooit hij achteloos weg.’

De heer Dolmen lachte wat nerveus. ‘Wat heeft u aan zo’n dweil?’

De Cock frommelde aan zijn hoed. ‘O,’ zei hij, ‘daar moet u niet te gering over denken. De luitjes van het laboratorium zijn tegenwoordig erg knap en beschikken over een uitgebreide apparatuur. Zo’n dweil kan heel wat vertellen. Urine is namelijk opgebouwd uit een complex van stoffen. De samenstelling wil bij de mensen onderling nogal sterk verschillen.’

‘Verbazingwekkend.’

De Cock knikte. ‘Het is natuurlijk heel mooi,’ zei hij somber, ‘maar dan zullen we toch eerst die dweil moeten vinden. En zoals de situatie op het ogenblik is…’ Hij maakte een wanhoopsgebaartje en stond op. ‘U neemt het ons niet kwalijk dat we weer verder gaan?’

‘Nee, nee,’ antwoordde de heer Dolmen verward. ‘Ik wil u niet ophouden.’ Hij kwam haastig overeind en bracht ze tot aan de buitendeur. ‘Ik… eh, ik hoop dat de heren succes hebben.’

‘Dank u,’ zei De Cock simpel, ‘dank u.’

Hij stapte met Vledder naar buiten, maar nog voor de heer Dolmen de deur achter hen had gesloten, draaide hij zich om.

‘O ja,’ zei hij, ‘morgenochtend wilde ik graag een kijkje nemen in het kantoor. Misschien had Ellen in haar bureautje nog wat persoonlijke bezittingen.’

‘Morgenochtend?’

De Cock knikte. ‘Als het u schikt?’

De heer Dolmen leek geschrokken. ‘Ja, ja,’ zei hij weifelend, ‘zeker, dat schikt wel.’

De Cock lichtte beleefd zijn hoed. ‘Mooi, tot morgen dan, meneer Dolmen.’

Eenmaal buiten het gezicht van het huis van Dolmen, ontwikkelde De Cock een opmerkelijke activiteit. Hij beende zo snel hij kon de laan af naar de zijstraat waar de politiewagen stond geparkeerd.

De Cock liep eigenlijk nooit hard. Hij had er ook het postuur niet voor. Zijn bovenlijf was te zwaar en in verhouding daarmee waren zijn benen te kort.