Выбрать главу

De Cock in draf was een koddig gezicht.

Maar nu draafde hij toch. Zijn hand aan zijn hoed en zijn jaspanden fladderend achter hem aan. Voor zijn doen kwam hij nog aardig uit de voeten.

De jonge Vledder begreep er niets van! Hij trok een kort sprintje en haalde De Cock in. ‘Wat heb je?’ riep hij onder het lopen. ‘Haast,’ antwoordde De Cock.

‘Ja, dat zie ik.’

‘Wat vraag je dan. Je denkt toch niet dat ik train voor de Olympische Spelen?’

Vledder zweeg.

Bij de wagen gekomen gaf De Cock hem het contactsleuteltje. ‘Hier m’n jong,’ hijgde hij, ‘rij jij maar. Je bent een beter chauffeur dan ik.’

Ze stapten in en Vledder startte de motor. ‘Waarheen?’ ‘Naar de Keizersgracht en wel zo hard als die oude rammelkast van een Volkswagen maar wil lopen.’

Vledder gaf gas en trok de wagen, soms met gierende banden, langs de stille lanen en straten van Amstelveen, Amsterdams voorstad, waar Dolmen woonde.

Hij was inderdaad een kundig chauffeur en na een paar minuten hadden ze de rand van de oude stad alweer bereikt. Vledder vroeg zich onder het rijden af wat de oude in zijn schild voerde. Hij vond dat De Cock zich bij Dolmen thuis maar sullig had gedragen. Akelig onderdanig, tegen zijn gewoonte in. Even was er door zijn hoofd geflitst: De Cock wordt oud, maar hij had die gedachte onmiddellijk weer laten varen, toen hij uit zijn grijze ogen die blik opving, die waarschuwende blik om zich er niet mee te bemoeien. Dat had hij ook wijselijk niet gedaan. Hij had hem rustig laten kletsen over een dweil en urinelozing. Eigenlijk vreemd, bedacht hij plotseling, het was nog helemaal niet ter sprake gekomen. Voor zover hij wist, kwam er in het hele stuk geen dweil voor. Hij fronste zijn wenkbrauwen en keek opzij.

De Cock zat wat onderuit gezakt naast hem. Zijn gezicht stond ernstig. Het groene licht van het controlelampje van de mobilofoon streek langs zijn kin omhoog en gaf aan zijn anders zo goedmoedige uiterlijk een wat spookachtig aanzien.

‘Wat… eh,’ vroeg Vledder met de nodige achterdocht, ‘bedoelde je eigenlijk met die dweil?’

De Cock zuchtte. ‘Precies wat ik heb gezegd.’

‘Bedoel je dat Ellen tijdens de wurging een urinelozing heeft gehad?’

‘Ja, dat bedoel ik. En als jij mij vanmorgen een nauwkeurig verslag van de sectie had gegeven, was ik misschien eerder op dit idee gekomen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Maar je was vanmorgen zo in de war…’

Vledder keek strak voor zich uit naar het verkeer. Het was vrij druk in de binnenstad. Het ging niet zo snel meer. Verkeerslichten en pure zondagsrijders belemmerden hun vaart. Vledder had al zijn aandacht nodig. ‘Haar blaas was inderdaad leeg,’ zei hij na een poosje. ‘Dr. Rusteloos heeft mij er tijdens de sectie nog op gewezen. Maar ik dacht niet dat het zo belangrijk was, anders had ik het je wel verteld.’ Hij draaide vanaf de Raadhuisstraat de Keizersgracht op. ‘Ik begrijp ook eerlijk gezegd niet wat je er in deze zaak aan hebt.’

De Cock grijnsde. ‘Ik dacht anders dat mijn uiteenzetting duidelijk genoeg was geweest. Ik hoop in ieder geval dat de heer Dolmen het wel begrijpt.’ Hij hees zich iets overeind. ‘Ik zal het je straks allemaal wel uitleggen. Parkeer de wagen maar op de Herengracht bij de Herenstraat. Zoek een plaatsje onder de bomen en schuif zo ver mogelijk naar de wallenkant. Ik zou niet graag willen dat de heer Dolmen onze wagen in de gaten kreeg. Hij mocht eens van gedachten veranderen.’

Vijf minuten later zaten ze beiden op de bovenste trede van de trap naar de tweede etage. Ze waren binnengekomen langs de weg die Henkie een paar uur tevoren had vrijgemaakt, namelijk via de deur van het souterrain. De Cock had die deur weer zorgvuldig achter zich gesloten en was Vledder voorgegaan naar de trap, die hij om zijn gunstige ligging als uitkijkpost had gekozen.

Hij had Vledder verteld van zijn vriend Handige Henkie, van de inbraak op zijn gezag, van de uitgebeten plek op de parketvloer en van de dweil die onder aan de trap in de kast van de werkster lag.

Vledder had met stijgende verbazing geluisterd. ‘En denk je dat hij komt?’

De Cock streek met zijn hand langs zijn gezicht. ‘Als hij haar vermoord heeft, bestaat er een kans.’ Hij zweeg even. ‘Tenminste…’

‘Tenminste… wat?’

De Cock zuchtte. ‘Hij moet er niet te lang over nadenken.’

‘Wat dan?’

De Cock snoof. ‘Als hij nadenkt, blijft hij thuis.’

Vledder werd ongeduldig. ‘Maar die dweil?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Die dweil, m’n jong, die dweil heeft niet veel te betekenen. Het enige dat de knappe luitjes van het laboratorium ons kunnen zeggen, is dat de dweil spoortjes van menselijke urine bevat. En als we veel geluk hebben, zullen ze zelfs kunnen vertellen welke bloedgroepeigenschappen die urine heeft. Maar dat is dan ook wel zo wat alles. Veel meer is er niet uit te putten.’

‘Je bedoelt dat met die dweil nooit een afdoend bewijs van moord is te leveren?’

‘Nee… het kan eventueel bijdragen tot het bewijs. Maar alleen die dweil…’ De Cock zuchtte. ‘Denk nu eens even na, m’n jong. Zo’n dweil wordt nooit gewassen, hoogstens uitgespoeld. De werkster gebruikt zo’n dweil overal voor. Voor de gangen, de portalen, en ook voor de wc.’s. Ik wed dat je aan iedere gebruikte dweil spoortjes van urine vindt. Een advocaat van een beetje allure veegt je met zo’n bewijsstuk onder tafel. Je blijft nergens.’

‘En toch verwacht je dat hij komt?’

‘Ja, toch verwacht ik dat hij komt.’

Vledder zuchtte. ‘Hij lijkt mij geen domme man.’

‘Nee, dat is hij ook niet. Zakenmensen zijn nooit dom… in zaken doen. Maar hun interessesfeer is in de regel beperkt. Ze lezen niet veel. Hoogstens zo nu en dan een detectiveromannetje van een superspeurder, die met de geringste middelen een moord oplost.’ Hij streek met zijn hand langs zijn kin. ‘Ik hoop dat hij heel veel van die romannetjes heeft gelezen.’

Vledder lachte. ‘Je bent een gokker, De Cock, een onverbetelijke gokker.’

De Cock grijnsde. ‘Ik heb toch tegen Dolmen gezegd dat we nog een kansje hebben… wel, hij heeft het lot in eigen handen.’

De tijd vergleed langzaam.

Ze waren wat dichter tegen elkaar gekropen voor de warmte, want het was kil en tochtig boven aan die trap. Ze spraken niet, allang niet meer, maar luisterden in het pikkedonker naar de geluiden van het huis. Zo nu en dan klonken er trippelende potjes in de marmeren gangen. Geen grachtenhuis is nu eenmaal vrij van ratten. Soms kraakten de sponningen van een raam.

De Cock vroeg zich af of het Klaas Pieper zou gelukken Femmy van Wijngaarden al die tijd op het bureau te houden. Wettige middelen had hij niet. Als Femmy er per se op stond weg te gaan, kon hij haar niet vasthouden. Hij speculeerde op de handigheid van Klaas en hoopte dat het lukte. Hij had haar nodig voor de finishing touch, een soort dramatische finale. Dit niet terwille van de dramatiek, maar als een psychologisch stuntje om de dader alle illusies te ontnemen.

Plotseling klonk het klikken van een slot, gevolgd door voetstappen in de gang beneden. Vledder en De Cock luisterden intensief met ingehouden adem en hoorden het kraken van de trap naar de eerste etage.

De Cock voelde hoe Vledder naast hem zijn spieren spande. Op de eerste etage werd het licht ontstoken en de voetstappen kwamen naderbij. Een vreemde spanning maakte zich van hen meester. Alle kilte trok uit hun lichamen weg.

Voor de kast van de werkster hielden de voeten stil. Van boven aan de trap keken De Cock en Vledder neer op de lange slanke gestalte van een man. Zijn gelaatstrekken waren nog niet te onderscheiden. Hij opende de kastdeur en bukte zich. Ze hoorden het lichte rammelen van de emmers. Nog even hield De Cock Vledder tegen, toen stormden ze de trap af.

Totaal verbluft keek de man omhoog. Zijn gezicht zag grauw en zijn mond viel open. Hij deinsde terug tegen de muur en staarde met grote angstige ogen naar de rechercheurs. De natte dweil gleed langzaam uit zijn hand.