Выбрать главу

Vledder keek over zijn schouder mee. ‘Ja, waarachtig,’ riep hij enthousiast, ‘dat is ’r. Het kan niet missen.’

Ze vergeleken de foto van het legitimatiebewijs met de opnamen die Bram van het dode meisje had gemaakt. Het leed geen twijfel. Het was hetzelfde meisje.

De Cock nam een vel papier en schreef de naam en het adres van het legitimatiebewijs over: Helena Maria de Vries, oud negentien jaar, adres Zocherstraat 213 in Amsterdam. ‘We zullen van het fotootje een stel reprodukties laten maken. Misschien hebben we ze nodig.’

Vledder sorteerde de inhoud van het tasje naar belangrijkheid. Er was een ongebruikt treinkaartje, enkele reis, tweede klasse Bilthoven, gedateerd 24 december; een rittenkaart van de gemeentetram, waarop drie afgestempelde ritten met lijn 1, namelijk te 8.15, te 13.15 en te 18.15 uur. Verder een envelop met een liefdesbrief, geschreven door een zekere Tom van Wijk met een militair adres in La Courtine, Frankrijk. De brief was van 5 oktober. Er zat geen geld in het tasje, wel een gladde gouden ring met een inscriptie: Ellen 1 mei 19… Wat Vledder echter het meest verbaasde was het aantreffen van een zwart lederen portefeuille, waarin een aantal papieren ten name van ene Joost Hofman uit Alkmaar.

Hij hield de portefeuille omhoog. ‘Hoe komt die in haar tasje?’ De Cock nam de portefeuille en rook eraan. ‘Het heeft een andere geur,’ zei hij, ‘een andere geur dan de overige inhoud van het tasje.’ Vledder rook aan de brief van Tom van Wijk. ‘Dit ruikt naar poeder en parfum.’

De Cock knikte. ‘Die brief heeft ze steeds bij zich gehad. De portefeuille hoort niet in het tasje thuis. In ieder geval heeft het de geur van parfum nog niet aangenomen. Dit duidt erop dat de portefeuille niet lang in het tasje heeft gehuisd.’

‘Maar,’ riep Vledder wat ongedurig, ‘hoe komt ze eraan? Hoe komt ze in het bezit van een portefeuille van een meneer Hofman uit Alkmaar. Gestolen?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat geloof ik niet. In de eerste plaats is zij daarvoor niet het type. In de tweede plaats hebben wij bij haar geen geld gevonden, noch in de portefeuille, noch in haar tasje. Het lijkt er veel meer op dat zij werd beroofd.’

‘Door de dader?’

De Cock streek met zijn hand door het haar. ‘Men zou tot die conclusie kunnen komen,’ zei hij. ‘Het zou een redelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat haar tasje droog en wel in een portiek op de Brouwersgracht werd gevonden, terwijl zij zelf in het water van de Herengracht dreef.’

‘Hoe dan?’

‘Wel, laten we stellen dat de dader het op haar tasje had voorzien. Als hij probeert het haar af te nemen, begint ze te schreeuwen. Hij houdt haar eerst een hand voor de mond en wurgt haar nadien met de sjaal die ze droeg. Daarna neemt hij het tasje en gooit het lichaam in de gracht. Hij loopt vandaar naar de Brouwersgracht, haalt het geld uit het tasje en werpt het in een portiek. Daar wordt het tasje dan droog en wel, maar zonder geld gevonden.’

Vledder knikte. ‘Het klinkt simpel,’ zei hij, ‘maar het verklaart niets ten aanzien van de portefeuille van die meneer Hofman.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Nee, er blijven nog tal van vragen over. Bijvoorbeeld: hoe kwam ze op die gracht? Wat had ze daar te zoeken? De meeste grachten zijn ’s avonds, en vooral op de avond voor kerst, bijna uitgestorven. Bovendien was het haar plan niet.’

‘Wat bedoel je?’

‘Denk aan het treinkaartje. Ze wilde naar Bilthoven. Vermoedelijk wilde ze daar de kerstdagen doorbrengen.’

Vledder ging zuchtend zitten en bekeek nog eens de inhoud van het tasje. ‘Stille getuigen,’ mompelde hij, ‘ze zouden ons heel veel moeten vertellen.’

‘Dat doen ze ook,’ zei De Cock.

‘Ja, maar nog lang niet genoeg.’

Hij nam uit de schaarse bezittingen van het meisje de gladde gouden ring en woog hem op zijn hand. ‘Wat denk je hiervan?’ De Cock haalde zijn schouders op. ‘Een verbroken verloving.’

‘Een verbroken verloving?’

‘Ja.’

‘Maar wie is dan Ellen? Je hebt de inscriptie gelezen. Er staat Ellen 1 mei 19…

De Cock schonk hem een droeve glimlach. ‘Ik denk,’ zei hij, ‘dat onze blonde Helena zich Ellen liet noemen. Het had natuurlijk ook Lenie kunnen zijn, of Leentje. Maar Lenie of Leentje is tegenwoordig een tikkeltje ouderwets. Vandaar Ellen.’

Vledder keek naar de ring in zijn hand. ‘Waarom verbreekt men een verloving,’ zei hij peinzend.

De Cock grijnsde. ‘Och,’ zei hij, ‘daarop zijn tientallen antwoorden mogelijk. Bijvoorbeeld ontrouw.’

Vledder knikte traag en paste de ring aan zijn eigen vingers. Hij was hem veel te groot. ‘Het moet een man zijn met dikke vingers,’ mompelde hij, ‘dikke, sterke vingers.’ Hij keek De Cock aan. ‘Zou… zou een verbroken verloving een motief kunnen zijn voor een moord?’

De Cock glimlachte. ‘Heb je al een theorie?’

Vledder wierp de ring terug in het tasje. ‘Ach nee,’ zuchtte hij. ‘Ik dacht zo. Iemand moet toch een reden hebben gehad om het arme kind om zeep te helpen. Dat doe je toch niet zomaar?’

De Cock knikte. ‘Natuurlijk, m’n jong. Iemand had een motief. Maar het is nog veel te vroeg om daarover te piekeren. We weten nog zo weinig.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Kom, trek je jas aan. Het is bijna negen uur. We mogen dr. Rusteloos niet laten wachten.’

3

De Cock trok de gordijnen van het sectielokaal open. Het nog vale daglicht kroop wat traag naar binnen en verdreef het geheimzinnige duister. De broeders hadden het lichaam al klaargelegd, uitgestrekt op het koude graniet van de snijtafel.

De Cock begroette dr. Rusteloos. ‘Het spijt me,’ riep hij. Dr. Rusteloos boog zich iets naar hem toe.

‘Het spijt me,’ herhaalde De Cock nog luider. ‘Ik had u met het oog op de kerst graag met rust gelaten.’

De hardhorende dokter knikte. ‘U kunt er toch ook niets aan doen,’ zei hij vriendelijk glimlachend. ‘We hebben nu eenmaal zelden rust. Ik vind het alleen jammer voor mijn vrouw.’

De Cock knikte nadrukkelijk. Hij dacht aan zijn eigen vrouw, aan het kerstcadeau dat hij voor haar had gekocht en ergens in huis had verstopt: de peignoir, waarmee hij haar vanmorgen een verrassing had willen bereiden.

Dr. Rusteloos maakte zich klaar voor de sectie. In zijn lange witte jas zag hij er indrukwekkend uit. Zijn onafscheidelijke assistent legde de ontleedmessen in slagorde. De Cock verwijlde met zijn gedachten thuis. Hij dacht aan de duivekater, de kerstkrans, en aan al die andere lekkernijen die zijn vrouw had gekocht en voelde plotseling dat zijn maag knorde. ‘Blijf jij maar bij de sectie,’ zei hij tegen Vledder. ‘Dr. Rusteloos zal er wel vaart achter zetten. Om elf uur ben ik hier terug. Ik schat zo, dat het tegen die tijd wel is gebeurd.’

‘Waar ga jij dan heen?’

De Cock grijnsde breed. ‘Ik ga naar huis, naar mijn vrouw om haar een prettig kerstfeest te wensen.’

Vledder proefde de wrange toon. Hij wist dat De Cock niet graag meer aan moordzaken werkte. Hij had zijn sporen al dubbel en dwars verdiend. Hij was van mening dat de jongere generatie van speurders zo langzamerhand zijn taak maar moest overnemen. Hij wilde ze nog wel bijstaan, zeker, ze mochten putten uit zijn rijke ervaring, maar zelf bleef hij liever wat op de achtergrond. Hij had genoeg succes geproefd. Het lokte hem niet meer.

Vledder keek hem onderzoekend aan. ‘Je komt toch terug?’ Het klonk een beetje benauwd.