Выбрать главу

De Cock zat nog steeds op de rand van het bed. Hij schoof zijn hoed iets naar achteren en monsterde de gestalte van de jonge vrouw. Hij schatte haar op vijfentwintig jaar.

Ze leek hem het type van een pientere secretaresse. Niet uitgesproken knap, maar toch wel aantrekkelijk op een wat vreemde manier. Zijn blik gleed langs haar gezicht. Intelligent, stelde hij vast. Achter haar bril met hoornen montuur schitterden een paar heldere ogen. Hij schonk haar zijn innemendste glimlach. ‘Dat,’ antwoordde hij laconiek, ‘waren drie vragen achter elkaar.’ Hij kwam langzaam overeind en liep op haar toe. ‘Om met uw laatste vraag te beginnen,’ sprak hij vriendelijk. ‘Mijn naam is De Cock. De Cock met ceeooceekaa. En dat is mijn collega Vledder. We zijn rechercheurs van het bueau Warmoesstraat.’

Ze keek de beide mannen wat achterdochtig aan. ‘Rechercheurs?’ De Cock knikte. ‘Rechercheurs van politie.’

Het duurde enige seconden voordat het goed tot haar doordrong. ‘Politie, politie,’ herhaalde ze. ‘Maar wat is er dan? Wat zoekt u hier?’

De Cock gebaarde. ‘Voordat ik op al uw vragen antwoord geef,’ zei hij rustig, ‘zou ik toch eerst wel willen weten met wie ik het genoegen heb.’

Ze wreef met haar hand langs haar zwarte haren. ‘Ja, ja,’ zuchtte ze, ‘u hebt gelijk. Ik was even geschrokken.’ Ze zuchtte opnieuw.

‘Ik ben een vriendin van Ellen. We werken op hetzelfde kantoor.’

‘En uw naam?’

‘Femmy van Wijngaarden. Ik woon hier op dezelfde zolder. Ik heb Ellen aan deze kamer geholpen.’

‘Hoe lang woonde Ellen hier?’

Ze keek hem plotseling scherp aan. Een dwarse denkrimpel in haar voorhoofd.

De Cock voelde dat hij een fout had gemaakt. Hij had zijn vraag verkeerd geformuleerd.

‘U… zegt… woonde?’

De Cock knikte traag. ‘U hebt goed geluisterd,’ zei hij ernstig. Ze greep naar haar hoofd. Het was een wild gebaar van wanhoop. ‘Wat… is er gebeurd?’

De Cock pakte haar bij de arm en leidde haar naar een van de rotanstoeltjes. Hij zag de verschrikte blik in haar ogen en zuchtte. ‘Ellen,’ zei hij zacht, ‘Ellen is dood.’

4

‘De dood van Ellen heeft een aantal vragen opgeroepen. Indringende vragen. Het behoort tot onze taak om op die vragen de juiste antwoorden te vinden. U zou ons daarbij van dienst kunnen zijn.’

Ze had een poosje zitten huilen. De bril op haar schoot. Grote tranen rolden nog over haar wangen. De Cock nam een schone zakdoek uit zijn zak en veegde de tranen weg. Zonder die grote eigenwijze bril zag ze er anders uit, zachter, liever, niet zo alwetend.

‘Wat is er gebeurd?’

De Cock zuchtte. ‘We hebben haar lichaam vannacht uit het water van een gracht opgehaald.’

‘Is… is ze erin gesprongen?’

De Cock antwoordde niet. Hij ging tegenover haar in een rotanstoeltje zitten en bood haar een sigaret aan. Ze accepteerde gretig met trillende vingers.

‘Waren jullie goede vriendinnen?’ Hij boog iets voorover en gaf haar een vuurtje. ‘Ik bedoel, was ze nogal openhartig?’

Ze inhaleerde diep en liet daarna de rook langzaam uit haar longen ontsnappen. De manier waarop ze het deed, getuigde van routine. Het had iets geraffineerds en paste eigenlijk niet bij het overige beeld dat zij toonde. De Cock vroeg zich af of haar tranen echt waren geweest. Of ze werkelijk verdriet had. ‘Praatte ze nogal vrijuit?’

‘Och ja,’ zei ze wat terughoudend, ‘het ging wel.’

‘Dus niet,’ stelde hij vast.

Ze maakte een ongeduldige beweging. ‘Nou ja,’ antwoordde ze kribbig, ‘zulke goede vriendinnen waren we nu ook weer niet. Ze zal me beslist niet alles hebben verteld. Welke vrouw doet dat?’ De Cock grijnsde om de vraag. Hij had daar zo zijn eigen gedachten over. Maar die openbaarde hij haar niet. ‘Ze was verloofd?’

‘Niet meer. Het was uit. Ze droeg nog wel haar verlovingsring, maar dat was camouflage. Ik wist dat ze haar verloving had uitgemaakt.’

‘Wanneer?’

‘O, vrij kort nadat ze bij ons op kantoor was komen werken. Na de vakantie, ik meen op 1 september, is ze begonnen. Ongeveer een maand of twee daarna verbrak ze de verloving.’

‘Een bijzondere reden?’

Ze trok haar schouders op. ‘Niet dat ik weet.’

De Cock leunde achterover. ‘Ze droeg dus nog wel haar verlovingsring?’

Ze knikte. ‘Ze heeft hem nooit afgedaan. Ze had hem ook gisteren nog om. Ze zei altijd dat de ring haar beschermde tegen de toenadering van al te opdringerige vereerders.’ Ze glimlachte zwakjes. ‘Ellen was wat mannen een aantrekkelijk type noemen.’

‘Heb je haar verloofde wel eens ontmoet?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, ik heb hem nog nooit ontmoet. Ik heb hem wel eens gezien. Hij stond toen na kantoortijd buiten op haar te wachten. Hij was militair. Een grote, flinke, blonde jongen, zoon van een grossier uit Bilthoven. Ze kwam uit Bilthoven, weet u. Haar ouders hebben daar een supermarkt. Voordat Ellen bij ons op kantoor kwam, stond ze bij haar ouders in de zaak.’ ‘Waarom kwam ze naar Amsterdam?’

Ze schonk hem een wrange glimlach. ‘Och, ze wilde eens wat anders.’

De Cock knikte peinzend. Hij dacht over het antwoord na. Het klonk wat cynisch, vond hij. ‘Hoe kwam ze bij jullie op kantoor terecht?’ vroeg hij verder. ‘Heeft ze normaal gesolliciteerd?’

Voor het eerst bemerkte hij bij haar een oprechte reactie. Een niet bestudeerde korte aarzeling in haar antwoord.

‘Dat… dat weet ik niet,’ zei ze, ‘dat weet ik echt niet. Daar is nooit over gesproken.’

De Cock wist dat ze loog. ‘Was ze een goede kracht?’

Haar lippen krulden zich tot een glimlach. ‘Och nee,’ zei ze met een zweem van medelijden in haar stem. ‘Ellen kon haar werk eigenlijk helemaal niet aan. Ik heb haar dikwijls moeten bijspringen. Ze had geen enkele kantoorervaring.’

‘Toch werd ze gehandhaafd?’

Opnieuw die kleine aarzeling. ‘Ja.’

‘Haar onbekwaamheid moest toch opvallen?’

‘Ja.’

Hij keek haar strak aan. ‘Nou… en?’ Ze ontweek zijn blik.

De Cock streek met zijn hand langs zijn gezicht. De reacties van Femmy van Wijngaarden bevielen hem niet. Het was alsof hij tegen een muur botste, een veste waarin hij niet kon binnendringen. Ze verborg haar ware gezicht en toonde hem een masker. Ze leek voortdurend op haar hoede. Bang dat ze zich versprak. Bang dat ze iets zou zeggen dat ze niet wilde zeggen. Alsof ze een geheim angstvallig verborg.

De Cock zuchtte. ‘Had ze buiten haar verloofde nog relaties met andere mannen?’

‘Dat weet ik niet,’ antwoordde ze stug. ‘Het ging me trouwens niet aan.’

‘Kom kom,’ zei De Cock, ‘ze was toch uw vriendin. Ontving ze wel eens mannen op haar kamer?’

‘Nee, dat mag niet van de kamerverhuurster.’

‘Bleef ze wel eens een nachtje weg?’

Ze verschoof onrustig in haar stoel, frommelde met haar vingers aan haar rok, maar antwoordde niet.

‘Juffrouw van Wijngaarden,’ drong De Cock vriendelijk aan, ‘ik heb u wat gevraagd.’

Ze knikte traag. ‘Ik heb u gehoord,’ zei ze kalm.

‘En?’

‘Ze… ze kwam wel eens een nacht niet thuis.’

‘Waar was ze dan?’

Ze haalde zuchtend haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik heb wel eens zachtjes geïnformeerd, u weet wel, vrouwelijke nieuwsgierigheid.’

‘En?’

‘Ze ontweek altijd mijn vragen en lachte wat geheimzinnig. Ik ben er nooit achtergekomen.’

‘Maar u heeft wel een vermoeden.’

Ze haalde van tussen haar rok een minuscuul zakdoekje en begon zorgvuldig haar brillenglazen op te poetsen. Ze gebruikte het kennelijk als een rustpauze om haar antwoord te overwegen. ‘Nee, ik… eh, ik heb geen vermoeden.’