Выбрать главу

Het was prachtig zomerweer. De zon stond statig stralend aan een strakblauwe hemel. Slechts hier en daar gleed een nietig stapelwolkje aan haar voorbij. Ze vormden geen enkele bedreiging. Al dagenlang had een reeks van aangekondigde depressies uit het westen de zon niet kunnen verdrijven.

De Cock hield van zijn stad en genoot. De ellende van de afgelopen nacht verdween uit zijn gedachten. In het helle zonlicht scheen misdaad een onwezenlijk fenomeen. Hij schoof zijn oude hoedje ver naar achteren en blikte om zich heen. Door de luchtige kledij leek het aantal aantrekkelijke vrouwen in het stadsbeeld meer dan verdubbeld. Links van hem, aan de steigers van de rondvaartboten, wapperden de vlaggen. Ook de Beurs van Berlage was vrolijk gestemd.

Op de hoek van de Oudebrugsteeg bleef hij staan, zocht en vond in zijn broekzak een gulden voor de manser van het straatorgel en stak voor een aanstormende tram van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over.

Op het veilige trottoir blikte hij de tram hijgend na. ‘Lijn 9,’ mompelde hij zwaar zuchtend, ‘wordt nog eens mijn dood.’

Toen zijn ademhaling weer op peil was, sjokte hij verder naar de Warmoesstraat en stapte het bureau in.

Voor de balie stond een groepje toeristen. Gezien kleding en uitmonstering zonder twijfel from Great Britain.

‘Robbed?’ vroeg de wachtcommandant in stijl.

De Engelsen knikten zonder uitzondering.

De Cock liep snel aan hen voorbij en besteeg de stenen trappen naar de tweede etage. Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn elektronische schrijfmachine. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over de toetsen. De Cock keek hem glimlachend aan.

‘Uitgeslapen?’

Vledder liet zijn vingers rusten.

‘Nee,’ riep hij kortaf.

De Cock veinsde verwondering.

‘Wat doe je dan hier?’

Vledder reageerde nukkig.

‘Iemand moet vanmiddag om drie uur toch naar Westgaarde voor de sectie. Ik heb een afspraak met dokter Rusteloos en ik kan hem niet laten wachten.’ Hij klapte met zijn vlakke rechterhand op zijn schrijfmachine. ‘En er moet toch ook een procesverbaal komen van het vinden van dat lijk vannacht.’‘Je bent onmisbaar,’ knorde De Cock.

Het klonk spottend.

‘Het wordt tijd,’ snauwde Vledder, ‘dat je het inziet.’ De Cock negeerde de opmerking.

‘Heb je een confrontatie geregeld?’

‘Om halfdrie… voordat dokter Rusteloos het mes in het lijk zet. Gerard van Nederveld komt en ik heb nog een dochter van het slachtoffer opgetrommeld.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hoe kom je aan die dochter?’

Vledder zuchtte.

‘Ik zei tegen Gerard van Nederveld dat ik voor de herkenning… voor het vaststellen van de identiteit van het slachtoffer… minstens twee mensen nodig had. Toen noemde hij mij zonder enige aarzeling de naam van zijn zuster Evelien van Nederveld, getrouwd met Eduard van Wezep.’

De Cock wreef nadenkend over zijn kin.

‘Hoe… eh, hoe reageerde Gerard van Nederveld toen jij hem vertelde dat de vrouw die de Rijkspolitie te Water vannacht uit het open havenfront had opgevist, vermoedelijk zijn vermiste moeder was?’

Vledder trok zijn schouders op.

‘Ik heb hem telefonisch benaderd. Ik heb dus geen gelaatsexpressie kunnen waarnemen. Het was even stil aan de andere kant van de lijn, maar verder verliep het gesprek zakelijk.’ De Cock knikte begrijpend.

‘Heb je hem verteld dat wij het vermoeden hebben dat zijn moeder niet door verdrinking om het leven is gekomen, maar werd gewurgd?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Dat laat ik liever aan jou over.’

De Cock glimlachte. Hij draaide zich langzaam om, slofte naar de kapstok en hing zijn regenjas en hoedje op. ‘Weet je,’ riep hij terugkomend. ‘Ik ga vanmiddag met je mee naar Westgaarde. Ik wil het gezicht van Gerard van Nederveld zien als hij met zijn dode moeder wordt geconfronteerd.’

‘Verwacht je daar wat van?’

De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zak ken. ‘Dat is niet te voorspellen,’ antwoordde hij bedachtzaam. ‘Ik heb eens…’ De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’

De deur gleed open en in de deuropening verscheen de gestalte van een jonge vrouw. De Cock schatte haar op achter in de twintig. Ze had lang blond haar dat golvend tot aan haar schouders reikte. De zachtblauwe nauwsluitende japon die ze droeg, accentueerde haar bijna wulpse vormen. Licht heupwiegend schreed ze naderbij.

Als gebiologeerd volgde De Cock haar bewegingen. Eerst toen ze pal voor hem stond, ontwaakte hij uit een lichte hypnose en gebaarde uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau. Ze nam plaats, sloeg haar benen over elkaar en draaide zich iets naar hem toe.

‘Ik ben Evelien,’ sprak ze zacht, ‘Evelien van Wezep. Ik ben vanuit dit politiebureau gebeld om vanmiddag om halfdrie op Westgaarde te kijken naar een vrouw die vannacht uit het water is gehaald.’

De Cock reageerde niet direct. Hij leunde iets achterover en keek haar onderzoekend aan. Ze was mooi, vond hij, uitzonderlijk mooi. Ze had een ovaal gezicht met naar haar kin toe afvlakkende wangen. Met haar volle, fraai getekende lippen had ze in de omlijsting van haar lange blonde haren een haast wellustige uitstraling. Maar de blik uit haar helgroene ogen was hard en koel.

‘Uw eigen naam is Van Nederveld?’

‘Dat klopt.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. Hij bracht zijn handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar. ‘Wij vermoeden dat de vrouw die vannacht uit het water is opgehaald uw moeder is.’

Evelien van Nederveld leek niet geschokt.

‘Mijn moeder?’ vroeg ze vlak.

De Cock knikte.

‘Alida Maria de Ruijter. Uw broer Gerard van Nederveld heeft bij ons haar vermissing gemeld. Onze vermoedens steunen op de gegevens die uw broer aan ons heeft verstrekt.’

Om de volle mond van Evelien van Nederveld kwam een harde trek. ‘Waarom wilt u mij naar die vrouw laten kijken?’ vroeg ze bits. De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Ik begrijp u niet?’

Evelien van Nederveld gebaarde voor zich uit.

‘U had toch ook een van mijn andere broers kunnen oproepen?’ De Cock zuchtte.

‘Voor de vaststelling van de identiteit van… eh, van die vrouw verlangt de wet twee personen. Uw broer Gerard noemde spontaan uw naam.’

Evelien van Nederveld klemde haar lippen op elkaar. ‘Ik ga niet naar die vrouw kijken.’

‘Uw moeder.’

‘Haar dood interesseert mij niet.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

‘Ik kan u niet dwingen,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Als u niet wilt, dan zal ik moeten zoeken naar een andere getuige die uw moeder kan identificeren. Ik moet u wel zeggen dat uw houding mij verbaast.’

Evelien van Nederveld snoof.

‘U kent mijn moeder niet… U hebt haar nooit van nabij meegemaakt.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘U bewaart geen prettige herinneringen aan haar?’

Evelien van Nederveld schudde haar hoofd.

‘Ze was een serpent.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Ik heb niet de indruk dat uw broer Gerard uw mening deelt. Hij toonde zich bezorgd… kwam zelfs midden in de nacht nog haar vermissing melden.’

Evelien van Nederveld grijnsde.

‘Hij zal wel hebben staan janken toen hij de vermissing van zijn moessie meldde?’

Het klonk zeer spottend.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Nee,’ antwoordde hij kalm, ‘Gerard jankte niet.’

‘Dat verbaast me,’ sprak Evelien half lachend. ‘Moeder en Gerard waren twee handen op een buik. Samen broedden zij hun plannetjes uit.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.