Выбрать главу

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van het politiebureau aan de Warmoesstraat.’

Hij boog zich iets naar de jongeman toe.

‘Wie bent u?’

De lach op het gezicht van de jongeman vergleed.

‘Ik… eh, ik ben Luigi… Luigi Bonardi.’ Hij keek van De Cock naar Vledder en weer terug. ‘Wat doen rechercheurs in mijn zaak?’ In zijn stem trilde argwaan.

De Cock glimlachte ontwapenend.

‘U spreekt accentloos Nederlands,’ sprak hij prijzend. ‘Is dat vreemd?’ vroeg Luigi met lichte spot. ‘Ik ben Nederlander… heb een Nederlands paspoort. Ik ben hier geboren… ging hier naar school. Ik behoor tot de vierde generatie Bonardi’s in Nederland. Mijn overgrootvader kwam al ver voor de Tweede Wereldoorlog vanuit Milaan naar Amsterdam om ijs te maken. De Amsterdammers waren verzot op ons Italiaanse ijs.’ De Cock knikte instemmend.

‘Ik weet het. Gamba, het Italiaanse ijspaleis in de Reguliersbreestraat tegenover theater Tuschinski, was jarenlang een begrip.’ Luigi Bonardi vervolgde: ‘Nu zijn ze hier in Amsterdam gek op onze pizza’s… dus maak ik geen ijs, maar bak ik pizza’s. U… eh, u wilt een pizza?’

De Cock schudde lachend zijn hoofd. Daarna bracht hij zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Vannacht heeft de Rijkspolitie te Water het lichaam van mevrouw Van Nederveld geborgen. Mevrouw Van Nederveld heeft hier in de Hartenstraat gewoond.’

De jongeman keek hem verschrikt aan.

‘Verdronken?’

‘Dat vermoeden wij,’ antwoordde De Cock leugenachtig. De jongeman zuchtte diep.

‘Net als haar man… een jaar geleden.’

‘U kent de familie Van Nederveld?’

Luigi Bonardi knikte nadrukkelijk.

‘Vooral de oude heer Van Nederveld heb ik goed gekend. Hij kwam hier wel eens een pizza eten. Vooral als hij ruzie had met zijn vrouw en zij weigerde om wat voor hem klaar te maken.’ De Cock keek hem quasi verwonderd aan.

‘Gebeurde dat wel eens?’

De jongeman knikte opnieuw.

‘Herhaaldelijk. Zeker eenmaal in de week. Zij was een helleveeg. Erg dominant. Volgens mij is hij vorig jaar uit ellende het water in gelopen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Zelfmoord?’

Het gezicht van de jongeman versomberde.

‘Ik ben ervan overtuigd dat hij er zelf een eind aan heeft gemaakt.’

‘Waarom?’

‘Die man had toch geen leven bij die vrouw,’ riep Luigi nu geemotioneerd. ‘Een paar dagen voordat hij uit het water werd gevist, zat hij daar.’

Hij wees naar een smalle tafel met een Dessokleedje bij het raam.

‘Een beetje verloren… verdrietig. Ik had medelijden met hem. Toen ik hem zijn pizza bracht, vroeg ik: “Is het weer zover?” Hij keek mij mistroostig aan en zei: “Ik hoop dat de dood mij van die vrouw verlost.”’

De Cock streek met zijn hand over zijn kin.

‘Ik hoop,’ herhaalde hij langzaam, ‘dat de dood mij van die vrouw verlost.’

Luigi Bonardi knikte.

‘Dat zei hij.’ De jongeman zweeg even. ‘Ik denk ook niet dat die laatste pizza hem heeft gesmaakt.’

De Cock nam een kleine pauze.

‘We… eh, we hebben,’ sprak hij aarzelend, ‘vanmiddag iemand nodig om haar te identificeren. Dat schrijft de wet ons voor.’‘Mevrouw Van Nederveld?’

De Cock knikte.

‘Zou u bereid zijn om…’

De jongeman gaf de oude rechercheur geen gelegenheid om zijn vraag te voltooien.

‘Ik niet,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘het is bijna lunchtijd. Ik kan hier absoluut niet weg. Ik heb vaste klanten.’

‘Jammer.’

‘Misschien wil moeder het doen.’

‘Kent uw moeder haar?’

Luigi Bonardi knikte.

‘Ze was niet haar hartsvriendin, maar ze sprak wel eens met mevrouw Van Nederveld… vertrouwelijk… zoals vrouwen dat doen onder elkaar.’

De dode Alida Maria de Ruijter, weduwe van Douwe van Nederveld, was door de broeders van de Geneeskundige Dienst in afwachting van de komst van dokter Rusteloos al op de snijtafel van het sectielokaal gelegd. Haar naakte lichaam was tot haar hals met een schoon wit laken vol diepe strijkvouwen bedekt. Daarboven stak haar smal, wasbleek gezicht met rond haar gesloten ogen en mond een krans van kleine rimpels. Met haar lange zilvergrijze haar als een waaier om haar hoofd, bood haar verstilde gelaat een serene aanblik.

Met licht gebogen hoofd, zijn oude hoedje in zijn hand, stond De Cock tegen de witbetegelde wand van het sectielokaal. Hij had de officiële confrontatie aan Vledder overgedragen. De jonge rechercheur kwam met Gerard van Nederveld aan zijn rechterzijde en mevrouw Bonardi aan zijn linkerzijde in een trage pas naderbij. Op een meter afstand van de snijtafel bleef hij staan. Zoals gebruikelijk wachtte hij enige minuten om de getuigen de gelegenheid te geven de dode goed in zich op te nemen. Daarna richtte hij het woord tot Gerard van Nederveld: ‘Herkent u deze vrouw?’ vroeg hij formeel.

De Cock lette scherp op de reactie van de man. Gerard van Nederveld droeg hetzelfde lichtbruine kostuum van ruige wol als in de nacht toen hij aan de Warmoesstraat de vermissing van zijn moeder meldde. Zijn lang ovaal gezicht zag bleek. De blik uit zijn bruine ogen was strak op de dode gericht. De vraag van Vledder scheen hem niet te bereiken. Trillend reikte zijn rechterhand naar het gelaat van de dode vrouw.

‘Moeder… moeder.’

De Cock sloot even zijn ogen. De rauwe hartenkreet van de man deed hem pijn. Ook mevrouw Bonardi scheen door de kreet ontroerd. Haar lippen trilden en tranen gleden over haar volle wangen. Vledder beheerste de situatie volkomen. Hij pakte Gerard van Nederveld bij de arm. ‘Herkent u deze vrouw?’ herhaalde hij dwingender.

Gerard van Nederveld knikte met een strak gezicht. ‘Dat is mijn moeder,’ antwoordde hij kalm en duidelijk, ‘Alida Maria van Nederveld, de vrouw van wie ik u gisteren de vermissing heb gemeld.’

De Cock beluisterde de gedragen toon waarop de man sprak en in zijn hart kroop argwaan. Gerard van Nederveld had zijn emoties van verdriet weer in bedwang. De oude rechercheur bedacht dat die beheersing de man weinig tijd en moeite had gekost.

Te weinig.

Mevrouw Bonardi huilde nog steeds. Ze had moeite om Vledder duidelijk te maken dat zij in de dode mevrouw Van Nederveld herkende.

Toen De Cock meende dat aan de wettelijk verplichte herkenning ruimschoots was voldaan, gaf hij Vledder een teken. De jonge rechercheur draaide zich om en leidde de getuigen met lichte drang het sectielokaal uit.

Toen ze het lokaal hadden verlaten, liep De Cock op de dode toe en schoof het laken iets terug. Aandachtig bekeek hij de hals en vroeg zich af waarop dokter Den Koninghe zijn vermoeden van gebroken kraakbeenringetjes had gebaseerd. Voor zover hij kon waarnemen, waren er aan de hals van de dode geen sporen van verwurging. Maar de grijze speurder kende dokter Den Koninghe al tientallen jaren en wist dat de excentrieke lijkschouwer zich zelden vergiste.

De Cock zat wat onwennig achter het stuur van de Golf. Na een kort onderhoud met Gerard van Nederveld, waarbij hij hem condoleerde met het verlies van zijn moeder en hem uitlegde waarom mevrouw Bonardi bij de identificatie aanwezig was, had hij hem buiten naar zijn wagen begeleid en afscheid genomen. Voor het bijwonen van de gerechtelijke sectie door dokter Rusteloos had hij Vledder op Westgaarde achtergelaten. Met de mollige mevrouw Bonardi naast zich reed De Cock terug naar de binnenstad. Het drukke verkeer benauwde hem. Om hem heen toeterden woedende automobilisten en wezen met niet mis te verstane gebaren op zijn afwijkend rijgedrag. De Cock hield niet van autorijden. Voortdurend tastte hij naar de verkeerde versnelling.

Het motorisch verkeer was hem een gruwel. Naar zijn gevoel was hij minstens een eeuw te laat geboren. Met zijn puriteinse ziel hoorde hij thuis in de tijd van de trekschuit en de diligence. Hij hield van rust, van het behoud van vaste normen en waarden en van een soort milde burgerlijke deftigheid.