Выбрать главу

‘Ik hoop dat Onze-Lieve-Heer van Evelien Eikenroos houdt,’ reageerde hij somber.

‘Je bedoelt, dat ze nog leeft.’

De Cock knikte traag.

‘De moordenaar van Sabrine Achterbroek is er kennelijk op uit om alle betrokkenen van die verkrachtingsaffaire uit te roeien. Tot nu is hij ons steeds een stap voor gebleven. Nog voordat wij Sarah Harreveld konden benaderen, had hij toegeslagen. Ook bij Marjolein Ridderspoor kwamen wij te laat.’

Vledder maakte een afwerend gebaar.

‘Dat is niet onze schuld,’ reageerde hij heftig. ‘Sinds vanmiddag weten we pas dat deze vrouwen vijfentwintig jaar geleden getuige waren in een geruchtmakende verkrachtingszaak.’

De Cock knikte.

‘Evelien Eikenroos is nu nog ons enige houvast. Het verhaal van Marjolein Ridderspoor, zoals wij dat uit de mond van Bob Verhagen hebben opgetekend, brengt ons niet dichter naar de dader.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ik zie er, eerlijk gezegd, helemaal geen gat meer in. Als zelfs Sabrine Achterbroek niet bekend was met de identiteit van haar chanteur… hoe willen wij hem dan ontmaskeren?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Dat is frustrerend,’ sprak hij geprikkeld. ‘Ik begrijp dat niet goed. Sabrine Achterbroek was een kordate, dominerende vrouw. Een vrouw die er zelfs niet voor schroomde om een huurmoordenaar in de arm te nemen. Toch werd zij het willoos slachtoffer van een chanteur. De enige conclusie die wij kunnen trekken, is dat de man die haar chanteerde en haar vermoedelijk later om zeep hielp, over onweerlegbaar feitenmateriaal moet hebben beschikt.’

Vledder ademde diep.

‘Dan moet hij meer weten,’ verzuchtte hij, ‘dan hetgeen in dat oude dossier staat vermeld. Wat… wat behelst die bijzondere wetenschap?’

De Cock reageerde niet. Het Noord-Hollands landschap met weidse vergezichten boeide hem ongemeen. Hij keek opzij naar Vledder.

‘Is dit de kortste weg naar Schagen?’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Wel de snelste.’

In ruim een uur bereikten ze Schagen. Toen ze de Esdoornstraat hadden gevonden, parkeerde Vledder de Golf in een zijstraat. De rechercheurs stapten uit en slenterden naar nummer 315.

De Cock belde aan. Al na enkele seconden werd de deur geopend door een struise blonde vrouw in een hagelwit jasschort. Ze had blauwe ogen in een vriendelijk open gezicht met aandoenlijke appelwangen. De Cock schatte haar op achter in de dertig.

De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje.

‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam.’

De grijze speurder zweeg even en keek de vrouw schuins onderzoekend aan.

‘Evelien,’ vroeg hij schuchter. ‘Evelien Eikenroos?’

De vrouw glimlachte.

‘Dat ben ik niet.’

‘Dit… eh, dit is toch haar adres?’

De vrouw schudde haar hoofd.

‘Niet meer. Evelien is vorig jaar getrouwd met Evert van den Bosch. Ze woont nu in de Beethovenlaan.’

De vrouw fronste haar wenkbrauwen.

‘Is er wat met Evelien?’ vroeg ze nieuwsgierig.

‘Hoezo?’

‘Gisteren was hier ook al iemand die naar haar vroeg.’

De Cock slikte.

‘Hebt u haar nieuwe adres gegeven?’

De vrouw schudde haar hoofd.

‘Niet aan die vent. Nee. Ik heb gezegd dat ik niet wist waar ze woonde.’

‘Waarom… waarom zei u dat?’

De vrouw trok een vies gezicht.

‘Ik vond hem vreemd. Een onguur type. Een kop met zwarte krulletjes.’ Haar mollige rechterhand gleed tastend naar haar bovenlip. ‘En hier… hier had hij zo’n grote vieze volle snor.’

15

De Cock luisterde of zijn portofoon nog werkte. Daarna liet hij zich in een gammele rieten fauteuil zakken. Zijn rechterbroekspijp bleef haken aan een spriet, die uit zijn verband was gesprongen. Toen hij zijn broekspijp had bevrijd, keek hij om zich heen en bezag het kamertje van twee bij drie meter zonder raam. Het stonk er naar zweet en goedkope parfum. Zijn blik gleed over een nietig fonteintje met een lekkende kraan en een doorgezakt bed.

Van de eigenaar, die hij al een eeuwigheid kende, had hij voor enkele uren de beschikking gekregen over het hotel De Blauwe Engel aan de Prins Hendrikkade nabij de ingang tot de IJtunnel. Normaal was De Blauwe Engel het toevluchtsoord voor tippelende prostituees om zich met hun klanten af te zonderen. De eigenaar werd voor het gebruik van de kamertjes per keer betaald. Een verboden, maar lucratieve business, waarop De Cock even had gezinspeeld om zich het tijdelijk beheer over het hotelletje te verwerven.

De oude rechercheur vroeg zich af of hij op alle eventualiteiten was voorbereid, of alle gaten in zijn plan waren gedicht. Een vergeten detail kon fatale gevolgen hebben.

Hij had zich opnieuw verzekerd van de hulp van zijn collega’s Appie Keizer en Fred Prins. In de kritieke fase van een onderzoek kon hij altijd op die twee oudgedienden rekenen.

Appie Keizer had hij dit keer gekoppeld aan Grietje de Graaf, een vrouwelijke agent met ervaring aan de Warmoesstraat. Acterend als een vrijend paartje hielden die twee de toegang tot het hotel in het oog. Dat was nodig om tippelende hoertjes voorlopig uit de omgeving van het hotel te houden.

Beneden in de schamele portiersloge zat de sterke Fred Prins in een potsierlijk en tot de draad versleten portiersuniform, gegalonneerd met veel goud. Het had De Cock enige overreding gekost om Fred Prins te bewegen het vod aan te trekken. ‘Ik sta voor aap,’ had hij geroepen.

De Cock glimlachte bij de herinnering. Voorzichtig kwam hij uit de rieten fauteuil overeind, schoof aan de wand een bordje met de tekst God is liefde opzij en gluurde door een kijkgaatje in de aangrenzende kamer.

Evelien Eikenroos zat op de rand van het bed. De schaarse verlichting in haar kamertje deed haar blonde haren glanzen. Ze boog zich voorover en friemelde nerveus aan de zoom van haar rok.

De Cock drukte de mouw van zijn colbert iets terug, keek op zijn horloge en besefte dat hij nog slechts een halfuur van het moment van de waarheid was verwijderd. Het leek hem voldoende om nog even met het toekomstige slachtoffer te praten. Hij liep zijn kamertje uit en stapte bij haar binnen.

Evelien Eikenroos keek verschrikt op. Haar helgroene ogen weerspiegelden angst.

‘O,’ verzuchtte ze opgelucht, ‘bent u het.’

De Cock glimlachte.

‘Hoe voelt u zich?’

Evelien Eikenroos streek een plukje haar uit haar gezicht.

‘Belabberd. Ik weet niet of ik dit overleef. Het is alsof mijn maag steeds verder ineenkrimpt.’

De Cock knikte.

‘Dat gevoel ken ik uit ervaring. Angst is mij niet vreemd.’

De oude rechercheur duimde naar de wand.

‘Aan de andere kant,’ sprak hij geruststellend, ‘zit mijn collega Vledder. Ook hij kan naar u kijken. Twee stappen en wij zijn bij u.’

Evelien Eikenroos keek naar hem op.

‘Weet u zeker dat hij komt?’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

‘Ik weet niet hoe achterdochtig hij is… hoe groot zijn haat.’

De oude rechercheur schonk haar een droeve grijns.

‘Ik hoop dat zijn haat groter is dan zijn achterdocht.’

Evelien Eikenroos fronste haar wenkbrauwen.

‘Haat jegens mij?’

‘Ja.’

‘Hij kent mij niet eens.’

‘Hij kent uw naam en uw aandeel in die oude affaire.’

‘En dat is voldoende?’

De Cock knikte.

‘Voor hem… voor hem is dat voldoende.’

Evelien Eikenroos liet haar hoofd zakken. Na enige tijd keek ze weer op.

‘En als hij niet komt?’

De Cock nam een kleine pauze.

‘Als hij niet komt,’ sprak hij somber, ‘bent u uw leven niet zeker. Wij kunnen uw veiligheid niet garanderen. Vroeg of laat zal hij u vinden en toeslaan… zoals hij toesloeg bij Sabrine Achterbroek, Sarah Harreveld en Marjolein Ridderspoor.’