Выбрать главу

De Cock knikte instemmend.

‘Dat klopt, maar de doodzieke Yolanda van Zelhem rekende toch op een gesprek met mij. Ik bedoel, die ruimte in tijd achtte zij voor zichzelf nog aanwezig. Anders had ze mij die brief niet geschreven.’

Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Met uitzondering van een geplande suïcide kan verder niemand het moment van zijn eigen overlijden bepalen… Dat kon ook Yolanda van Zelhem niet.’

De Cock drukte met zijn duim de rand van zijn hoedje terug.

‘Wij weten niet,’ sprak hij geduldig, ‘wat Yolanda van Zelhem ons voor haar dood had willen openbaren. Dat geheim neemt ze nu in haar graf mee.’

Vledder slaakte een zucht van opluchting. ‘Gelukkig.’

De Cock reageerde fel. ‘Ik ben daar helemaal niet gelukkig mee,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Dat kwelt mij. Zie je, het is niet ondenkbaar, dat haar eventuele ontboezemingen voor anderen uiterst bedreigend waren.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Misschien droeg ze kennis van een ernstig misdrijf… een fraude… een moord.’

Vledder trok zijn schouders op. ‘Wist iemand dat zij zo kort voor haar dood haar geweten wilde ontlasten?’

‘Mogelijk.’

‘Hoe?’

De Cock keek hem van terzijde verrast aan. ‘Denk eens aan die brief,’ riep hij opgewonden. ‘Die brief die ze mij zond. Ik heb haar handschrift nog niet kunnen verifiëren. Dat komt nog. Ik heb nog geen vergelijkend schrift. Maar gezien haar lichamelijke gesteldheid zou het mij niets verbazen wanneer die brief niet door haarzelf, maar door een ander is geschreven… of dat iemand haar daarbij heeft geholpen… daardoor de inhoud kende.’

De oude rechercheur zweeg even en ademde diep.

‘In ieder geval heeft Yolanda van Zelhem iemand de opdracht gegeven om die brief aan de Warmoesstraat te bezorgen. Dat tekent toch het belang dat zij aan dat epistel hechtte.’

Vledder zwaaide voor zich uit.

‘Jij probeert mij toch niet duidelijk te maken,’ sprak hij met een ondertoon van spot, ‘dat mogelijk iemand een motief had voor moord… moord op een stervende Yolanda van Zelhem?’

De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Iemand,’ sprak hij ernstig, ‘die wist, of kon vermoeden, waarover zij met mij wilde praten.’

De jonge rechercheur grijnsde breed. ‘Een loze hypothese.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je moet in ons vak geen spoken gaan zien… dan staat achter iedere boom een moordenaar.’

De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Ik zie geen spoken,’ sprak hij kalm. ‘Ik lijd ook niet aan een of andere vorm van beroepsdeformatie. Ik ga simpel uit van een reële mogelijkheid.’

Vledder klapte met zijn vuist ritmisch op de rand van zijn stuur. ‘Yolanda van Zelhem,’ trommelde hij, ‘werd niet vermoord. Ze stierf een natuurlijke dood. Die jonge arts die haar had behandeld, liet daarover geen enkele twijfel.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘En daarmee,’ sprak hij berustend, ‘vervliegen al mijn speculatieve hersenspinsels.’

‘Zo is het.’

Een tijdlang reden ze zwijgend voort. De Cock liet zich weer onderuitzakken. De heen en weer dansende ruitenwissers stoorden de grijze speurder in zijn gedachtegang.

Op de Rozengracht, nog voor de Westermarkt, raakten ze met hun Golf onwrikbaar vast in een file. Vledder schakelde de motor uit en blikte van opzij op zijn oude collega neer.

‘Verscheur die brief,’ adviseerde hij vriendelijk, ‘en vergeet dat er eens hier op aarde een Yolanda van Zelhem leefde.’

De oude rechercheur keek op.

‘Yolanda van Zelhem,’ reageerde hij koppig, ‘heeft geleefd en ze had een geheim.’

Vledder zuchtte diep.

‘En jij hebt nog een lade vol werk.’

‘Dat heeft er niets mee te maken.’

Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd.

‘Waarom zou je tijd verspillen,’ riep hij wanhopig, ‘aan een zaak die geen zaak is? Je hebt zelf gezegd dat een rechercheur met het begrip geweten geen kant uit kan. Misschien heeft Yolanda van Zelhem in haar jonge jaren eens een appeltje gestolen… of was er iets anders onbenulligs dat haar bezighield?’

De Cock negeerde de opmerking. Langzaam drukte hij zich weer omhoog.

‘Wie was de man,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘die de doodzieke Yolanda van Zelhem gisteren onaangekondigd een bezoek bracht? Vrijwel niemand heeft die man gezien. Het meisje aan de balie sprak van een man met een snor… een snor van het kaliber waarmee Turkse mannen gewoonlijk hun bovenlip sieren. Dat is alles. Geen naam, geen bruikbaar signalement… niets.’

Vledder glimlachte.

‘Vind je dat vreemd… in een groot modern ziekenhuis?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Niet vreemd, dat daar iemand bijna onopgemerkt een doodzieke vrouw bezoekt. Er lopen ook dieven in ziekenhuizen rond.’

‘Wat dan wel?’

‘De identiteit van die man.’

‘Wat is daar voor vreemds aan?’

De Cock spreidde zijn beide armen.

‘Na dat onaangekondigde bezoek van die geheimzinnige man wil Yolanda van Zelhem niet zeggen wie die man was… of ze hem al dan niet kende… en waarover zij met hem had gesproken. Sabrine Achterbroek zei: “Ze deed nogal geheimzinnig over dat bezoek… was lacherig, giechelig… alsof ze iets ondeugends had gedaan.”’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘En?’

De Cock klapte met de muis van zijn hand tegen zijn voorhoofd. ‘Denk je eens in… een doodzieke vrouw, die lacht, giechelt en iets ondeugends doet.’

‘Kan dat niet?’

De Cock negeerde de vraag zuchtend. Hij draaide zich half naar hem toe.

‘Na dat onaangekondigde bezoek van die geheimzinnige onbekende man,’ ging hij strak docerend verder, ‘vindt Yolanda van Zelhem de kalmte en innerlijke rust om te sterven… voor ze met mij had gesproken.’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

‘Wat… wat wil je daarmee zeggen?’

De Cock sloot even zijn ogen.

‘Yolanda van Zelhem behoefde naar haar gevoel niet langer in leven te blijven… behoefde niet meer op mijn komst te wachten… Ze had haar geweten al ontlast, was haar groot geheim al kwijt.’

‘Aan die onbekende man?’

‘Exact.’

De file zette zich weer in beweging en Vledder startte de motor. Voor hij optrok, blikte hij nog even opzij.

‘De Cock,’ sprak hij moedeloos, ‘je bent een onmogelijke man.’

Toen de beide rechercheurs de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie. De Cock liep op hem toe.

‘Ga je mij vertellen,’ grapte hij, ‘dat wij salarisverhoging krijgen?’

De wachtcommandant bromde.

‘Dat is al in eeuwen niet meer voorgekomen.’ Hij stak zijn rechterarm omhoog. ‘Er zit boven een man op je te wachten.’

‘Wat voor een man?’

Jan Kusters trok zijn schouders op.

‘Hij heeft zich niet aan mij voorgesteld. Hij had een briefje bij zich met daarop jouw naam.’ De wachtcommandant grijnsde. ‘Goed geschreven. De Cock met ceeooceekaa.’

De oude rechercheur keek hem schuins aan.

‘Haal die lelijke grijns van je gezicht,’ sprak hij dreigend. ‘Het misstaat je.’ Hij draaide zich om en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.

Vledder volgde hem lachend.

Op de bank voor de ingang van de grote recherchekamer zat een stevig gebouwde jongeman. De Cock schatte hem op achter in de twintig. Hij had een blank blozend gelaat en lichtblond haar, dat krullend over zijn voorhoofd danste. Een ouderwetse groene trenchcoat lag gevouwen op zijn knieën. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, pakte hij zijn regenjas en kwam van de bank omhoog. Traag liep hij op hem toe.

‘U bent rechercheur De Cock?’