Выбрать главу

‘Was Henkie Spaargaren huurmoordenaar geworden?’

De tengere caféhouder schudde meewarig zijn hoofd.

‘Huurmoordenaar is een groot woord. Zo was Henkie niet. Geen echte moordenaar, bedoel ik. Geen killer. Geen man die zonder enig gevoel iemand met een paar kogels naar de andere wereld hielp.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wat was hij dan wel?’

Smalle Lowietje maakte een weifelend gebaartje.

‘Een gladde slimme jongen… een oplichtertje… een chanteur. Als je bij hem een moord bestelde, dan was je de klos.’

‘Hoe?’

De tengere caféhouder glimlachte.

‘Hij voerde zo’n moord nooit uit, maar chanteerde je met de opdracht die hij van je had gekregen. Begrijp je, hij dreigde het toekomstige slachtoffer in te lichten als je niet met poen over de brug kwam.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Een leuk spelletje… totdat je de verkeerde tegen het lijf loopt.’

‘Dat is vermoedelijk ook gebeurd,’ antwoordde Smalle Lowietje vermoeid. ‘Henkie is het laatst gezien in gezelschap van een man met een snor. De politie in Lelystad is naar zo’n man op zoek.’

‘Een man met snor?’

De tengere caféhouder gleed met de toppen van zijn vingers over zijn bovenlip.

‘Zo’n volle snor, weet je, zoals Turkse mannen die wel dragen.’

De beide rechercheurs verlieten het etablissement van Smalle Lowietje en slenterden over de Achterburgwal. Het was er beduidend drukker dan een uur tevoren. De regen was opgehouden, het druppelde nog van de bomen aan de wallenkant en de seksbusiness was weer in vol bedrijf.

Hoertjes in velerlei fatsoen lonkten in het barmhartige rode licht van hun etalages naar het leger van behoeftigen dat sjokkend aan hen voorbijtrok.

De Cock bezag het wereldje om zich heen. De oude rechercheur had in de loop der jaren het gedoe op de Walletjes zien veranderen van een vriendelijk ogend hoerenbedrijf voor boeren, burgers en buitenlui tot het keiharde redlight-district, waarmee Amsterdam zich nu aan de buitenwereld presenteerde.

Vledder keek bezorgd opzij.

‘Je gaat toch geen verbanden leggen?’

De Cock, in zijn diepste overpeinzingen gestoord, reageerde verward.

‘Wat voor ver-ban-den?’

Vledder gebaarde voor zich uit.

‘Tussen mannen met snorren.’

De Cock lachte vrijuit.

‘Mannen met snorren… daar zijn er te veel van. Bovendien plak je zo’n ding makkelijk op.’

Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Bij jou weet je het nooit. Jij ziet dingen die een normaal mens niet ziet.’

De Cock lachte opnieuw.

‘Ik ben niet abnormaal,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik zie echt geen verband tussen het bezoek aan een doodzieke vrouw in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis in Amsterdam en de liquidatie van Blaffer Henkie in de Oostvaardersplassen bij Lelystad. Wanneer Henkie Spaargaren zich van chantagemethoden bediende op een manier zoals Smalle Lowietje ons schetste, dan heeft hij het onheil over zichzelf afgeroepen.’

‘Geen medelijden?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Geen medelijden met een chanteur.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘Maar,’ ging hij verder, ‘dat is geen vrijbrief voor de dader. Je moet straks maar eens bellen met de politie in Lelystad om te horen hoe hun onderzoek ervoor staat.’

‘Heb jij Henkie Spaargaren goed gekend?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Goed? Ik heb een keer een zaak tegen hem behandeld. Meer niet. Ik herinner mij hem als een flierefluiter… een grenzeloze opportunist… een man die meende dat hij van niemand iets te vrezen had.’

‘Hij leed aan overschatting?’

De Cock knikte.

‘Nogal. Henkie Spaargaren leefde al op jonge leeftijd in de stellige overtuiging, dat hij altijd slimmer was dan een ander.’

‘Het werd zijn dood.’

‘Daar lijkt het op.’

Toen ze via het Oudekerksplein en de Enge Kerksteeg de Warmoesstraat hadden bereikt, keek Vledder op zijn horloge.

‘Het is al over tienen. Gaan we naar huis?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Je zou nog bellen met Lelystad.’

De rechercheurs stapten het politiebureau binnen. In de hal heerste een Babylonische spraakverwarring. Met brede armgebaren trachtte de wachtcommandant achter de balie enige rust te brengen in een groep opgewonden en luid schreeuwende mannen, die met herkenbare manualen hun ongenoegen over een bordeelbezoek kenbaar maakten.

De Cock bleef naar het tafereel kijken. Hij had bewondering voor Jan Kusters, die dergelijke situaties altijd elegant tot een oplossing bracht.

Toen het stel mokkend het bureau had verlaten, liep hij op hem toe.

‘Wat was het probleem?’

De wachtcommandant zuchtte.

‘Condooms.’

De Cock grinnikte.

‘Meer niet?’

Jan Kusters schudde zijn hoofd.

‘Ze zeggen,’ sprak hij somber, ‘dat het onze taak is om culturen samen te brengen.’ Hij draaide zich half om en griste een notitie van zijn bureau. ‘Een paar minuten geleden heeft een man gebeld… was nogal nerveus. Toen ik zei dat je er niet was, gaf hij dit telefoonnummer.

Of je hem bellen wilt… zo gauw mogelijk.’

De Cock nam de notitie aan en gaf die door aan Vledder.

‘Bel jij maar.’

De jonge rechercheur liep achter de balie om en greep een telefoon. De Cock keek van een afstandje toe en zag hoe het gezicht van zijn collega betrok. Toen Vledder de hoorn had neergelegd, keek hij hem vragend aan.

‘Wie was dat?’

‘Peter van der Horst.’

‘En?’

‘Hij zit op de Prinsengracht in de woning van Sabrine Achterbroek op ons te wachten.’

‘Waarom?’

Vledder slikte.

‘Ze heeft zich opgehangen.’

4

‘Heb je het adres?’

Vledder knikte. Hij klemde het stuur van de Golf met beide handen vast en trapte het gaspedaal diep in.

De motor brulde een protest.

‘Prinsengracht 110,’ riep hij luid, ‘op de zesde etage. Ik heb het nagekeken. Het is precies op de hoek van de Egelantiersgracht.’

Aan het einde van het Damrak stuurde de jonge rechercheur de wagen met gierende banden door de bocht.

De Cock zette zijn voeten schrap, drukte zijn rug stevig tegen de leuning van zijn stoel en keek met een benauwd gezicht naar de snelheidsmeter van de Golf. Daarna keek hij naar Vledder naast zich.

‘Doe kalm aan,’ schreeuwde hij boven het motorgeronk uit. ‘Dood is dood… onomkeerbaar. Je kunt haar niet uit de hel terughalen.’

De jonge rechercheur grijnsde.

‘Zit ze daar?’

De Cock reageerde niet.

Vledder nam gas terug.

‘Zelfmoord?’ sprak hij verward. ‘Het is nauwelijks te geloven. Leek jou die Sabrine Achterbroek een vrouw die zelfmoord pleegt?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Men weet nooit door welke zielenroerselen zo’n vrouw wordt gedreven. Je kijkt ze wel voor de kop, maar niet in de krop.’

Vledder glimlachte.

‘Kreet van je oude moeder?’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

‘Inderdaad. Een kreet van mijn oude moeder. Ze was haar hele leven vriendelijk achterdochtig.’

Vledder gniffelde.

‘Je kon een zoon van haar zijn.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Dat ben ik. Volledig.’

Ze reden een tijdje zwijgend voort. Het verkeer eiste alle aandacht van Vledder. Toen het iets rustiger werd op de weg, keek de jonge rechercheur opzij.

‘Wat doet die Peter van der Horst,’ vroeg hij met hoorbare argwaan, ‘in het huis van Sabrine Achterbroek aan de Prinsengracht?’

De Cock grinnikte.

‘Dat zul je hem moeten vragen.’

Vledder klemde zijn lippen opeen.