Выбрать главу

De Cock negeerde de opmerking. De vriendelijke welwillendheid verdween uit zijn houding. Zijn markante gezicht verstarde tot een stalen masker. Met gestrekte vinger wees hij langs Albert Versteegh naar de grote klok boven de toegangsdeur tot de recherchekamer. ‘Het is kwart over elf,’ sprak hij luid. ‘Om elf uur was de dienst van Vledder en mij afgelopen.’ Hij keek zijn oud-collega strak aan. ‘Wat kwam je vanavond doen… mij vertellen dat je je niet meer prettig voelt in je huidige baan?’ Hij zweeg even. ‘Of is er nog iets anders?’

Albert Versteegh ging weer zitten. Zijn gezicht zag asgrauw en zijn rug was gebogen.

‘Er is nog iets anders.’

‘Wat?’

Albert Versteegh sloot even zijn beide ogen. Zijn adamsappel wipte op en neer.

‘Ik wil niet,’ antwoordde hij hees, ‘dat ik een dezer dagen als een stuk wild wordt afgeschoten… zonder dat de dader wordt gestraft.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘En daar heb je mij voor nodig?’

In zijn stem trilde achterdocht.

Albert Versteegh keek naar hem op. Zijn onderlip trilde.

‘Inderdaad, De Cock,’ sprak hij traag en instemmend, ‘daar heb ik jou voor nodig.’

Toen Albert Versteegh was vertrokken, viel er een diepe stilte. Van buiten drong het straatrumoer tot de recherchekamer door: flarden muziek, fel gekrijs van scheldende hoeren, het gelal van dronken sloebers, zwalkend op weg om in een of andere stinkende steeg te worden beroofd.

De Cock staarde peinzend voor zich uit. Het verzoek van Albert Versteegh had hem verbijsterd. Het was Vledder, die de stilte verbrak.

‘Was die man hier rechercheur?’

De Cock knikte.

‘Ik heb in het verleden dikwijls met hem samengewerkt.’

‘Was hij goed?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Een uitstekend vakman, maar naar mijn gevoel te rechtlijnig, te weinig flexibel.’

Vledder grinnikte.

‘Kan dat… in ons beroep?’

De Cock glimlachte.

‘Recht en gerechtigheid zijn naar mijn gevoel geen absolute begrippen. Geen wet van Meden en Perzen. Onwrikbaar. Er moet ruimte zijn voor een persoonlijke interpretatie. Elke rechercheur loopt in zijn loopbaan onvermijdelijk tegen een aantal geheimen op… affaires waarover hij met niemand kan spreken zonder zelf in moeilijkheden te geraken.’

Vledder gebaarde voor zich uit.

‘Had… eh, had Albert Versteegh geheimen?’

De Cock antwoordde niet direct.

‘Ik vermoed het,’ sprak hij na enige tijd bedachtzaam.

‘Ik ging niet zo intiem met hem om. Ik heb het hem nooit rechtstreeks gevraagd. Maar ik denk dat een reeks van persoonlijke geheimen destijds de reden van zijn ontslag was.’

‘Was die Geert Dijke daarbij betrokken?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Dat weet ik niet. Ik heb het alleen altijd opmerkelijk gevonden, dat diezelfde Geert Dijke enige tijd na het ontslag met Marjan, de dochter van Albert Versteegh, trouwde.’

‘Toeval?’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Mogelijk,’ antwoordde hij peinzend. ‘Maar ik heb steeds het gevoel gehad, dat dochter Marjan iets met hun ontslag te maken had.’

Vledder boog zich naar voren.

‘Als die Albert Versteegh wil dat jij zijn toekomstige moordenaar ontmaskert!’ riep hij verontwaardigd uit, ‘waarom is hij dan niet openhartiger. Hij had jou toch op z’n minst kunnen vertellen waarom iemand het op zijn leven heeft voorzien?’

De Cock zuchtte diep.

‘Ik ben bang,’ sprak hij vermoeid, ‘dat Albert Versteegh opnieuw tegen een reeks geheimen is opgelopen en dat het nemen van ontslag ditmaal geen mogelijkheid tot ontsnapping biedt.’

Vledder snoof.

‘En als iemand hem neerknalt en Albert Versteegh zijn geheimen meeneemt in zijn graf… hoe komen wij dan aan zijn moordenaar?’

De Cock trok zijn schouders op, maar antwoordde niet.

Langzaam kwam hij uit zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

‘Wie zijn de Old Boys?’ vroeg hij plotseling.

De oude rechercheur draaide zich om en glimlachte.

‘Ik dacht dat je dat wel had begrepen,’ antwoordde hij geduldig. ‘Er zijn de laatste jaren heel veel… meestal uitstekende… politiemensen naar het bedrijfsleven overgestapt. Men vindt ze door het gehele land… vaak op belangrijke posten. En ze kennen elkaar heel goed… ze vormen binnen het bedrijfsleven als het ware een gesloten keten van oud-politiemensen.’

‘De Old Boys?’

‘Precies… zo noemen ze zich… spottend.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Als de Old Boys in vele bedrijven een functie hebben… daarin geïnfiltreerd zijn, dan kunnen zij gezamenlijk over heel veel kennis… wetenschap… informatie beschikken.’

De Cock keek zijn jonge collega glimlachend aan.

‘Heel knap,’ sprak hij bewonderend. ‘Een volkomen juiste conclusie.’ De grijze speurder knikte traag voor zich uit. De Old Boys… ze vormen wellicht onbewust… een ongekende macht.’

Vledder reageerde verward.

‘Kunnen wij bij onze onderzoeken geen gebruik maken van die macht?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik ben bang dat zij zich daarvoor niet zullen lenen. Het is niet goed voor hun image als ze als handlangers van politie en justitie worden beschouwd.’ De oude rechercheur grinnikte. ‘Omgekeerd komt het wellicht vaker voor.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Dat de Old Boys gebruikmaken van ons?’

De Cock pakte zijn oude hoedje.

‘Dat ze gebruikmaken van oude relaties… collega’s met wie ze vroeger hebben samengewerkt.’

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

‘Is Albert Versteegh daarop uit?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Dat hij ons voor zijn problemen wil gebruiken?’

‘Misschien.’

‘En jij laat je gebruiken?’

Voordat De Cock kon antwoorden, draaide Vledder zich om en liep van hem weg. Op het bureau van de grijze speurder rinkelde de telefoon.

Vledder nam de hoorn op en luisterde.

Met zijn oude vilten hoedje achter op zijn hoofd geschoven keek De Cock toe.

Na een paar seconden legde Vledder de hoorn op het toestel terug. Langzaam slofte hij naderbij. Zijn gezicht zag bleek.

‘Wie was het?’

‘De wachtcommandant.’

‘En?’

Vledder slikte.

‘Er ligt,’ lispelde hij, ‘een dode vrouw op de Nieuwezijds Kolk bij het Korenmetershuisje.’

‘Vermoord?’

De jonge rechercheur knikte.

‘Haar lichaam is doorzeefd met kogels.’

2

Even voorbij de blauwstenen stoep van het politiebureau bleef De Cock midden op het trottoir staan en blikte langs de geveltjes omhoog. Een miezerige, ragfijne motregen zakte uit een loodgrijze hemel. De oude rechercheur mompelde iets van mist en mest, trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje iets naar voren. Traag sjokte hij vanuit de Warmoesstraat naar de Oudebrugsteeg.

Vledder liep voor hem uit. Zo nu en dan draaide de jonge rechercheur zich om en probeerde met ongeduldige gebaren de grijze speurder tot enige spoed te bewegen.

Tevergeefs. Het bericht van een moord activeerde De Cock niet. Dood was onomkeerbaar en voor het slachtoffer het begin van de eeuwigheid. Geen reden, vond hij, om zich bijzonder te haasten. Onverstoorbaar volhardde hij in zijn typische slenterpas.

Toen het verkeer het even toeliet, staken de beide rechercheurs de rijbaan van het Damrak over. De vernieuwde boulevard zag er feestelijk uit. Open etalages met rijke symbolen van het naderend kerstfeest bepaalden de sfeer. Felle, kleurrijke lichtreclames spiegelden speels in het natte asfalt.