Выбрать главу

Ondanks het miezerige weer en het late uur was het druk op het brede trottoir. Botsend tegen de stroom in, begeleid door een kakofonie van vreemde keelklanken liepen ze verder naar de Nieuwendijk en bereikten via de smalle Kolksteeg de Nieuwezijds Kolk.

Enige potige agenten hielden de omgeving van het Korenmetershuisje vrij van een nieuwsgierig en vooral opdringerig publiek. De Cock wrong zich met opgeheven ellebogen tussen de omstanders door. Vledder volgde.

Een jonge diender liep met een fragiel damesschoentje in zijn linkerhand op De Cock toe.

Zonder te groeten duimde hij over zijn schouder.

‘Ze moet ongeveer,’ legde hij uit, ‘vanaf het midden van de rijbaan van de Nieuwezijds Voorburgwal voor haar moordenaar zijn gevlucht. Daar lagen een paar patroonhulzen en tussen de tramrails heb ik dit schoentje gevonden.’

‘Heb je de plek waar dat schoentje lag en waar je de hulzen vond gemarkeerd?’

De jonge diender knikte.

‘Ik heb met krijt een kruis op het asfalt gezet.’

‘En dat regent nu niet weg?’

‘Nee.’

‘Waar is haar andere schoen?’

‘Die heeft ze nog aan.’

De Cock liep aan de diender voorbij.

Gekleed in een wijde donkerbruine mantel van een moeilijk te definiëren bontsoort, lag schuin weggezakt, met haar schouders tegen de zijgevel van het Korenmetershuisje, het lichaam van een jonge vrouw. Haar hoofd hing voorover en lang sluik blond haar sloot als een gordijn voor haar gezicht.

De Cock nam het beeld in zich op. Geen detail ontging hem. Daarna hurkte hij bij haar neer. Zijn blik gleed langs haar lange fraai gevormde benen. Haar zwarte kousen waren geladderd. Ze miste haar rechterschoen. Haar beide knieën, die door haar kapotte kousen staken, vertoonden verse schaafwonden. Ook had ze kneuzingen en schaafwonden aan haar beide handen.

De oude rechercheur pakte zijn zaklantaarn, schoof met zijn uitgestoken wijsvinger haar blonde haren iets opzij en scheen in haar gezicht. Ze was mooi, vond hij. Mooi, ondanks het masker van de dood.

De Cock keek schuin omhoog naar de jonge diender, die hem was gevolgd.

‘Doorzeefd met kogels?’

In zijn stem trilde onbegrip.

De jonge diender knikte nadrukkelijk.

‘Slaat u haar bontmantel maar eens open.’

‘Heb jij dat gedaan?’

De jonge diender knikte opnieuw.

‘Ik was hier het eerst ter plaatse,’ sprak hij zacht. ‘En toen ik haar zo zag liggen, dacht ik dat er nog wat te redden viel, maar toen ik al die… eh, die wonden…’ Hij maakte zijn zin niet af.

De Cock liet het licht van zijn zaklantaarn over de donkere bontmantel glijden. Ter hoogte van haar rechterbuste pakte hij de bontmantel bij de revers vast en voelde hoe bloed aan zijn hand kleefde. Voorzichtig deed hij de mantel open en zag een reeks grillig gevormde bloedplekken op haar witte blouse. Met een teder gebaar sloeg hij de mantel terug.

Langzaam kwam hij overeind en wenkte Vledder naderbij.

‘Kijk eens of ergens in een politiewagen een zeiltje ligt. Ze wordt nat.’ Hij zweeg even en dacht na. ‘En meet de afstand tussen haar en de plek waar haar schoentje tussen de tramrails lag.’

De Cock draaide zich naar de jonge diender om.

‘Hoe heet je?’

‘Van Wageningen… Hans van Wageningen, groep zes.’

‘Hebben zich getuigen gemeld?’

De jonge diender zwaaide om zich heen.

‘Er zijn hier nu mensen genoeg, maar toen het gebeurde was deze plek vermoedelijk geheel verlaten.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Geen getuigen?’

De jonge diender zuchtte.

‘Ze schijnt vanuit een auto te zijn beschoten.’

‘Wie zegt dat?’

‘Een man, die hier bij het lijk stond.’

‘Had hij het kenteken opgenomen?’

De jonge diender maakte een hulpeloos gebaar.

‘Een glimmende zwarte sedan met gedoofde lichten. Vermoedelijk een Ford Scorpio. Maar daarover bestaat geen zekerheid. De man stond er te ver vanaf… ongeveer ter hoogte van het gebouw waar vroeger het dagblad De Tijd was gevestigd. Hij zag een vrouw over de rijbaan van de Nieuwezijds Voorburgwal vluchten en hoorde het geratel van een machinegeweer.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Een machinegeweer?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof.

‘Dat neem ik aan. De man sprak van een ratelend geluid… tut, tut, tut, tut… zoiets.’

De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip.

‘Stond de wagen stil toen er werd geschoten?’

De jonge diender schudde zijn hoofd.

‘Volgens die ene getuige reed de wagen plotseling links van de rand van het trottoir weg en al rijdend werd er op de vrouw geschoten.’

De Cock keek vanaf het slachtoffer naar de Nieuwezijds Voorburgwal en terug.

‘Hoe vaak,’ vroeg hij nadenkend, ‘heeft jouw getuige dat ratelende geluid gehoord?’

De jonge diender trok zijn schouders op.

‘Dat heb ik hem niet gevraagd,’ antwoordde hij timide.

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Kun je hem nog achterhalen?’

De jonge diender knikte.

‘Ik had hem willen vasthouden totdat u kwam, maar hij wilde niet wachten. Hij was op weg naar huis. De man woont hier vlakbij… op de Martelaarsgracht.’

De Cock gebaarde voor zich uit.

‘Ga nog even naar hem toe. Vraag hoeveel salvo’s hij heeft gehoord. Laat je uitvoerig vertellen welke bewegingen de wagen heeft gemaakt… of hij is gekeerd… van weghelft is veranderd… in welke richting hij is weggereden.’ De oude rechercheur keek om zich heen. ‘Heb je ook in de omgeving van het slachtoffer patroonhulzen gevonden?’

De jonge diender knikte en wees naar een paar gele krijtkruisjes op het asfalt.

‘Daar.’

De Cock legde vertrouwelijk zijn hand op de schouder van de jonge diender. ‘En leg dat alles vast in een mooi proces-verbaaltje.’

De jonge diender tikte aan zijn pet en verdween.

Bram van Wielingen liep op De Cock toe en zette zijn aluminium koffertje op de straat.

‘Heb je nog bijzondere wensen?’

De oude rechercheur gebaarde naar de dode vrouw.

‘Een foto, zoals ze daar nu ligt… tegen de muur. Verder een paar close-ups van haar gewonde handen… haar benen met geladderde kousen… haar geschaafde knieën en morgenochtend voordat dokter Rusteloos haar openpeutert… een paar duidelijke platen van haar gezicht.’

De fotograaf grinnikte. ‘Meer niet?’ vroeg hij spottend. Hij hurkte bij zijn koffertje en pakte zijn Hasselblad.

‘Weet je al wie zij is?’

De Cock schudde traag zijn hoofd. Geen flauw idee. Ze heeft vermoedelijk niets bij zich waaruit haar identiteit blijkt. Ik heb geen handtasje bij haar gezien.’

Bram van Wielingen monteerde een flitslicht op zijn Hasselblad en liet zijn blik over de dode glijden.

‘Haar kleding ziet er onhollands uit,’ sprak hij schattend. ‘Bontjassen van een dergelijk model draagt men bij ons niet. Het zou mij niets verbazen als ze hier illegaal was. Amsterdam zit tegenwoordig vol met vreemdelingen zonder papieren.’ Geholpen door een agent wrong dokter Den Koninghe zich door de haag van nieuwsgierigen. Achter hem liepen de broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard. Ze torenden hoog boven de kleine lijkschouwer uit.

Terwijl achter hem Bram van Wielingen in een snel tempo flitste, liep De Cock op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. Hij had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmige jacquet en zijn verfomfaaide groenuitgeslagen garibaldihoed. Zelfs in de regen verscheen hij in dit tenue. Zonder regenjas.

‘Hoe maakt u het?’ vroeg De Cock belangstellend.

Dokter Den Koninghe keek even naar hem op.