Выбрать главу

Gert-Jan van Brunschoten schudde zijn hoofd.

‘Het is geen raadsel en ik spreek niet in raadsels.’ Hij veranderde van houding. ‘Hebt u nog even tijd voor mij, dan zal ik het u uitleggen.’

De Cock knikte gelaten.

‘Voor jou heb ik alle tijd.’

Gert-Jan van Brunschoten boog zich iets voorover.

‘Wij hebben een gewone boekhandel. Ik bedoel. vader handelt niet in oude of antieke boeken. Het was puur toeval.’

‘Wat?’

Gert-Jan van Brunschoten maakte een afwerend gebaar.

‘Vorige week kwam er een oude dame bij mijn vader in de zaak. Mijn vader kent haar goed. Haar man was al klant bij grootvader. Ze vertelde dat haar man was overleden en dat ze nu van plan was om naar een bejaardenhuis te gaan. In dat bejaardenhuis was geen plek voor de vele boeken die haar man in de loop der jaren bij ons had gekocht. Ze vroeg of vader belangstelling voor de boeken had, anders liet ze een opkoper komen.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘En. had vader belangstelling?’

Gert-Jan van Brunschoten knikte.

‘We zijn er samen heen gegaan. vader en ik. Het was een hele verzameling. Ik ben als zoon van een boekhandelaar toch wel wat gewend, maar mensen, mensen, wat waren daar een boeken. hele wanden vol tot aan het plafond. We hebben drie keer moeten rijden om alles naar het magazijn te brengen.’

De Cock gebaarde ongedurig.

‘En verder?’

Gert-Jan van Brunschoten zuchtte.

‘Vader heeft het druk met de zaak. Hij wist ook niet goed wat hij met al die oude boeken moest beginnen. Ik heb vakantie. Kijk eens of er wat bij is voor in de winkel, zei hij. Ik ben toen in die boeken van mevrouw Donkersloot gaan neuzen. Toen vond ik het. in een oud geschiedenisboek.’

‘Wat?’

Gert-Jan van Brunschoten knoopte zijn overhemd los. Boven zijn broeksriem pakte hij een rechthoekig stuk papier en gaf dat aan De Cock.

‘Dit.’

De oude rechercheur bekeek het aandachtig.

‘Dat is een menukaart,’ sprak hij met enige verbazing. ‘Een gewone menukaart van hotel-restaurant De Poort van Eden in Amsterdam.’ Hij blikte vragend naar de jongeman op. ‘Wat. eh, wat is daar voor bijzonders aan?’

Gert-Jan van Brunschoten wees naar de kaart.

‘U moet hem omdraaien.’

De Cock deed wat de jongeman van hem verlangde. Aan de achterzijde van de menukaart ontdekte hij een wat priegelig schrift.

‘Ik, Hendrik-Pieter Donkersloot,’ las de oude rechercheur hardop, ‘leg hierbij een volledige bekentenis af. Ik heb een moord begaan. Op de avond van de negentiende juli om kwart voor twaalf schoot ik met mijn pistool, een oude Sauer 7.6 mm, bewust en bij mijn volle verstand driemaal op Frederik van Ravenstein. Hij keek naar mij alsof ik een geest was, zakte in elkaar en was vrijwel op slag dood. Ik had een afspraak met hem op de Westermarkt achter de Westertoren. Het is daar vrij stil. Ik zou hem op die plek vijftigduizend gulden in bankbiljetten

van honderd gulden overhandigen. Dat had hij van mij verlangd. Omdat ik mij ervan bewust was dat een chanteur doorgaat tot zijn slachtoffer totaal bankroet is, besloot ik hem te doden. Ik was eerst van plan om hem op straat achter de kerk te laten liggen, maar om de ontdekking van mijn daad iets te vertragen, heb ik zijn lichaam naar de Prinsengracht gesleept en in het water laten zakken. Ik voel geen wroeging, maar nu mijn einde nadert, doe ik deze bekentenis omdat ik niet wil dat mogelijk een onschuldige voor mijn daad wordt gestraft.’

De Cock keek op. Zijn gezicht stond ernstig.

‘En dit vond jij in dat oude geschiedenisboek?’

Gert-Jan van Brunschoten knikte.

‘Die kaart stak er een beetje uit. Dat trok mijn aandacht. Toen ik die bekentenis had gelezen, ben ik ermee naar mijn vader gegaan. Die zei: “Het is een Amsterdamse zaak, ga er maar mee naar rechercheur De Cock van de Warmoesstraat.”’

De grijze speurder wreef nadenkend over zijn kin.

‘Je bent er niet mee teruggegaan naar die oude dame. mevrouw Donkersloot?’

Gert-Jan van Brunschoten schudde zijn hoofd.

‘Ik was het wel van plan, maar vader zei dat ik het beter aan u kon overlaten.’

De Cock glimlachte.

‘Je hebt een wijze vader.’

Gert-Jan van Brunschoten wees naar de menukaart.

‘Is. eh, is het echt? Heeft die Hendrik-Pieter Donkersloot inderdaad een moord gepleegd?’

De Cock antwoordde niet direct. Hij staarde enige tijd nadenkend voor zich uit.

‘Vorig jaar juli,’ sprak hij traag, ‘dreef in het water van de Prinsengracht bij de Westermarkt het lijk van een man. Hij heette Frederik van Ravenstein en in zijn borst zaten drie kogelgaten.’

2

Gert-Jan van Brunschoten keek de grijze speurder met grote ogen aan.

‘Dus die Hendrik-Pieter Donkersloot is werkelijk een moordenaar,’ riep hij verrast. ‘Ik kan het bijna niet geloven.’

‘Waarom niet?’

Gert-Jan van Brunschoten gebaarde wat vaag.

‘Ik heb hem wel eens gezien. toen hij nog leefde uiteraard. bij vader in de zaak. Hij leek mij een aardige oude baas. geen moordenaar.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Hoe zien moordenaars eruit. volgens jou. iemand met een grote M op zijn voorhoofd?’

Gert-Jan van Brunschoten trok zijn schouders omhoog.

‘Geen idee. Maar niet zo als die vriendelijke heer Donkersloot.’

De Cock wees naar de menukaart.

‘Toch bekent hij een moord te hebben gepleegd. een moord, die ook werkelijk is begaan.’

Gert-Jan van Brunschoten trok een pijnlijk gezicht.

‘U hebt gelijk. Maar ik heb moeite om het te geloven.’ Hij keek De Cock vragend aan. ‘Kan het geen vergissing zijn?’

De Cock strekte zijn hand naar hem uit.

‘Hoe. zeg het maar?’

Gert-Jan van Brunschoten maakte een hulpeloos gebaar.

‘Dat. eh, dat weet ik niet. nog niet, maar ik zal erover nadenken. Dat beloof ik u.’ Hij stond van zijn stoel op. ‘En als mij wat te binnen schiet, dan hoort u van mij.’

Ook De Cock kwam overeind.

‘Daar wacht ik dan op,’ reageerde hij gelaten. Tot afscheid schudde hij de jongen de hand. ‘Als je thuis komt. snuffel dan nog eens in die collectie boeken. Je hebt toch vakantie. Wie weet, zijn er nog meer bekentenissen.’

Toen Gert-Jan van Brunschoten was vertrokken, keek Vledder De Cock verwonderd aan.

‘Ik weet niets van een lijk in het water van de Prinsengracht.’

De Cock knikte traag voor zich uit.

‘Dat was vorig jaar toen jij ergens aan een Spaanse kust lui lag te zonnen.’

Vledder negeerde de opmerking.

‘Heb jij die zaak destijds behandeld?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘De zaak is vrijwel direct naar de narcoticabrigade gegaan. Men was daar van mening dat die Frederik van Ravenstein het slachtoffer was geworden van een liquidatie. dat hij door leden van een of andere concurrerende bende was vermoord.

Frederik van Ravenstein stond bij de narcoticabrigade al geruime tijd bekend als een groothandelaar in drugs. Voornamelijk cocaïne. Zij wilden de zaak graag van de Warmoesstraat overnemen.’

‘Waarom?’

‘Zij hoopten bij het onderzoek de aanvoerlijnen te ontdekken, die Frederik van Ravenstein voor zijn drugshandel had opgebouwd. connecties met mensen uit Zuid-Amerika.’

Vledder knikte begrijpend.

‘Ze waren hevig geïnteresseerd.’

De Cock gniffelde.

‘Dat waren ze. hevig geïnteresseerd. en enthousiast. Zo en passant zouden zij dan ook wel even de moord oplossen.

Commissaris Buitendam had er geen bezwaar tegen dat de moord naar Narcotica ging. En ik was allang blij dat ik van de zaak was verlost. Ik zat destijds tot over mijn oren in het werk.’

‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Hebben ze, zo en passant, ook even de moord op die Van Ravenstein opgelost?’

De Cock gebaarde naar de menukaart voor zich op zijn bureau.

‘Als ik deze bekentenis bezie, dan hebben ze steeds in de verkeerde richting gezocht. De moord op Frederik van Ravenstein was geen liquidatie door een andere concurrerende bende, maar een koele afrekening met een chanteur.’

Vledder grinnikte.

‘En de dader ligt op het kerkhof.’

De Cock knikte traag voor zich uit. Op zijn brede gezicht lag een peinzende uitdrukking.

‘Zo lijkt het.’

Vledder keek hem verbaasd aan.

‘Zo lijkt het,’ herhaalde hij vragend. ‘Is die Hendrik-Pieter Donkersloot dan niet dood en begraven?’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘Vermoedelijk wel. Dat is ook heel eenvoudig na te gaan. Een enkel telefoontje naar de recherche in Rotterdam en ze zoeken dat voor ons uit.’

Vledder trok rimpels in zijn voorhoofd.

‘Waar denk je dan aan?’

De Cock nam de menukaart op en keek nog eens naar het priegelig handschrift.

‘Een geraffineerde vervalsing.’