‘Precies.’
Erik van Ravenstein maakte een hulpeloos gebaar. ‘Die, eh, ik bedoel Annelies Breitenbach heeft destijds aan mijn moeder laten zien welke bedragen aan geld zij van vader in de loop der tijd als geschenk of toelage heeft gekregen. Dat was alles bijeen een aardig kapitaaltje, dat ze blijkbaar goed had beheerd, maar gezien in het licht van mijn vaders gehele vermogen, hoogstens een paar procenten. Het is natuurlijk mogelijk, dat die Annelies Breitenbach geld van mijn vader op buitenlandse banken heeft staan. in landen met een bankgeheim. Dat is moeilijk te achterhalen. Volgens onze advocaat komen wij daar normaal nooit achter.’
De Cock snoof.
‘Toen dacht jij: ik ga eens in die villa snuffelen om te zien of er ergens bescheiden zijn, waaruit blijkt dat Annelies Breitenbach zo’n geheime buitenlandse bankrekening heeft.’
Erik van Ravenstein knikte heftig:
‘Met zo’n bewijs in handen zouden moeder en ik haar, geholpen door onze advocaat, danig onder druk hebben kunnen zetten. Het geld van vader moet toch ergens zijn gebleven? Dat kan hij nooit in zijn geheel hebben opgemaakt. zelfs niet aan de zijde van zo’n. eh, zo’n dure juffrouw als Annelies Breitenbach.’ De jongeman liet zich even terugzakken op de achterbank van de Golf, maar kwam vrijwel direct weer met een ruk naar voren. ‘Hebt u er al over nagedacht, wat u met mij gaat doen?’
De Cock haalde zijn schouders op.
‘Wat doet de politie met mensen die in de woning van een ander snuffelen?’
‘Die gaan de cel in?’
De Cock grinnikte.
‘Als er ruimte is. Dat geeft tegenwoordig nog wel eens problemen.’ De oude rechercheur ademde diep.
‘Maar dat is voor mij nu van geen overweging. Je woont nog thuis bij je moeder?’
‘Ja.’
‘Waar?’
‘In Amsterdam in de Churchilllaan.’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar de jongeman uit.
‘We brengen je thuis.’
Erik van Ravenstein keek hem argwanend aan.
‘En verder?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Verder niets. Jij en ik vergeten dat wij elkaar vanavond hebben ontmoet.’
Om de mond van Erik van Ravenstein gleed een verlegen glimlach.
‘Kan dat?’
De Cock knikte vaag.
‘Het kan,’ sprak hij achteloos. Hij gebaarde opzij. ‘Ook mijn collega kan zwijgen als het graf. Dat hoort zo’n beetje bij ons beroep.’ De oude rechercheur plukte nadenkend aan het puntje van zijn neus. ‘Ben je van plan ermee door te gaan?’
‘Waarmee?’
‘Zoveel als mogelijk de gangen van die Annelies Breitenbach na te gaan?’
Erik van Ravenstein knikte.
‘Het is volgens mij de enige manier om ooit nog eens achter het geld van vader te komen.’
‘Aan wie. eh, aan wie rapporteer jij je bevindingen? Ik bedoel, aan wie vertel je wat je van die Annelies ziet of hoort?’
‘Aan niemand.’
De Cock keek naar hem op.
‘Als je dat nu eens aan mij deed. of aan mijn collega. Je kunt ons vinden in het politiebureau aan de Warmoesstraat.’
Erik van Ravenstein fronste zijn wenkbrauwen.
‘U bent geïnteresseerd?’
De Cock schonk hem een zoete grijns.
‘Hooglijk.’
Nadat ze Erik van Ravenstein in de nabijheid van zijn woning hadden afgezet, reden ze van de Churchilllaan naar de Apollolaan.
Vledder blikte opzij.
‘Vond je het wel verstandig om met die jongeman zo’n afspraak te maken?’
De Cock haalde zijn schouders op.
‘Wat bleef mij anders over? Ik kon Erik van Ravenstein moeilijk voor inbraak of een poging daartoe arresteren en aan de politie in Blaricum overdragen. Dan kwam onze eigen positie in gedrang. Hoe zouden wij onze aanwezigheid in de villa van Annelies Breitenbach moeten verklaren. we kwamen toevallig langs en zagen toevallig een deur openstaan?’
Vledder grinnikte.
‘Dat is toevallig te veel.’
De Cock liet zich wat onderuitzakken.
‘Bovendien is Erik van Ravenstein geen inbreker. Hij komt alleen op voor zijn eigen erfdeel en dat van zijn moeder en zijn broer.’
‘Van geld dat zijn vader door misdrijf heeft verkregen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Daar heeft die jongeman geen schuld aan. Het is zelfs de vraag of Erik en de andere leden van zijn familie weten op welke wijze vader Van Ravenstein zijn vermogen heeft verkregen.’
Vledder klapte ongedurig op het stuurwiel van zijn Golf.
‘Het is toch vreemd dat al dat geld is verdwenen. dat er voor Erik en zijn familie niets meer over is?’
De Cock knikte.
‘We moeten eens nagaan of Arnold van Beuningen een vermogen heeft nagelaten. of dat ook hij bij zijn dood vrijwel bankroet was.’
Vledder toonde zich verrast.
‘Daarin zou best eens het motief voor de beide moorden kunnen schuilen,’ riep hij enthousiast.
De Cock reageerde niet. Hij blikte om zich heen naar het voorbij glijdend straatbeeld.
‘Waar ga je heen?’
‘Ik breng jou naar huis.’
De Cock schudde resoluut zijn hoofd.
‘We gaan eerst even terug naar de Kit. We zijn een aardig poosje weg geweest. Misschien zijn er nieuwe ontwikkelingen.’
Vledder trok een beteuterd gezicht. ‘Het is al elf uur. Ik wil wel eens op tijd naar bed.’
‘Morgen.’
De jonge rechercheur sputterde nog wat tegen, maar sloeg toch een andere weg in. Het was nog druk in de oude binnenstad. Op het Damrak zaten de terrasjes overvol. Het zwoele zachte weer lokte de mensen uit hun huizen. Vledder parkeerde de nieuwe Golf op de steiger. De beide rechercheurs stapten uit en slenterden via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. De deuren van de cafés in de straat stonden open en flarden muziek drongen naar buiten.Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie. De Cock liep naar hem toe.
‘Heb je wat?’
De wachtcommandant wees omhoog.
‘Boven zit al meer dan een uur een jonge vrouw op je te wachten. Ik was eerst van plan om haar weg te sturen, maar ik heb je vrouw gebeld en die zei dat je nog niet thuis was.’
De Cock glimlachte.
‘Toen dacht jij: die komt nog wel even langs de Kit.’
Jan Kusters grinnikte.
‘Ik ken je toch.’
‘Heeft ze een naam genoemd?’
De wachtcommandant schudde zijn hoofd.
‘Ik heb ook niet naar haar naam gevraagd. Ze was erg nerveus. Ik heb geprobeerd om haar af te schepen. morgen terug te laten komen, maar ze wilde van geen wijken weten.’
De Cock liep van de balie weg en besteeg de trappen naar de tweede etage. Vledder volgde. Op de bank voor de ingang van de grote recherchekamer zat een jonge blonde vrouw.
Toen ze De Cock in het oog kreeg, stormde ze op hem af, wild, ongeremd, met een betraand gezicht.
‘U moet hem stoppen,’ riep ze wanhopig. ‘U moet hem tegenhouden voor het te laat is.’
De Cock keek haar verward aan. Hij herkende haar als de jonge blonde vrouw, die hij diezelfde avond in een villa in Bussum had ontmoet, gekleed in een strakke zwarte japon met een kort koket wit schortje, waarvan de rand was geplisseerd.
‘Wie. wie moet ik tegenhouden?’ sprak hij niet-begrijpend.
Ze greep hem aan de kraag van zijn regenjas vast.
‘Adelbert. Adelbert Teijsterling. Hij is weg. weg om vermoord te worden.’
15
De Cock trok een vies gezicht.
‘Weg. om vermoord te worden?’ herhaalde hij vragend.
De jonge vrouw knikte heftig.
‘Hij heeft zijn pistool bij zich gestoken.’
De Cock hield zijn blik strak op haar gericht.
‘Waarvoor?’ vroeg hij streng. ‘Om te moorden. of om vermoord te worden?’
De jonge vrouw keek hem met tranen in haar ogen angstig aan, maar antwoordde niet. De Cock pakte haar bij haar rechterarm vast en voelde dat haar lichaam beefde. Hij draaide haar zachtjes om en leidde haar naar de grote recherchekamer, waar hij haar op de stoel naast zijn bureau liet plaatsnemen.