De Cock knikte begrijpend.
‘Ik kon destijds ook niet voorzien dat ze plotseling van de aardbodem zou zijn verdwenen,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Voor het tonen van die bekentenissen heb ik geen kans meer gehad. Misschien lukt het nu, dankzij Gert-Jan van Brunschoten.’
Vledder mopperde:
‘Tenzij ze inmiddels weer is verkast.’
De Cock tuitte zijn lippen en schudde zijn hoofd.
‘Vanuit een bejaardenhuis verkast men, zoals jij het uitdrukt, in de regel nog slechts eenmaal.. heel vredig. naar een laatste rustplaats.’
Meppel bleek een mooie stad en de Zuiderlaan een mooie laan met veel rust en groen. Voor Reestoord parkeerde Vledder de Golf binnen een gedeeltelijk ommuurde ruimte. De Cock stapte wat verkreukeld uit. Ondanks het feit dat de Golf beslist een betere zit kende dan de goede oude Kever, veroorzaakte lange autoritten bij hem toch lichte verschuivingen van spieren, botten, bloedvaten en ledematen. Het duurde een tijdje voor alles weer enigszins op zijn plaats zat. Toen sjokte hij met zijn aktentas onder zijn arm zichtbaar vermoeid achter Vledder aan naar de ingang. Reestoord, zo vond De Cock, was het toonbeeldvan een goed geoutilleerd bejaardenverblijf in een schitterende omgeving. Het leek hem beslist aangenaam om hier te wonen. Hij vroeg zich af of hij niet alvast een plaatsje voor hem en zijn vrouw kon reserveren, maar bedacht met enige weemoed, dat hij nog een goed aantal jaren van zijn bejaardenstatus was verwijderd.
Een vriendelijke jonge verzorgster in een glanzend witte jasschort bracht hen met een brede comfortabele lift naar de tweede etage en klopte bescheiden op de deur van een appartement. Toen zacht ‘ja’ werd geroepen, ging ze naar binnen. Het duurde slechts luttele minuten tot ze weer naar buiten kwam en zei dat mevrouw bereid was hen te ontvangen. Ze hield de deur voor de rechercheurs uitnodigend open.
Mevrouw Donkersloot keek naar hen op. Om haar mond met een krans van fijne rimpeltjes speelde een glimlach.
‘Ik vroeg mij af hoe lang het zou duren voordat jullie mij hadden gevonden.’ Het klonk vriendelijk.
De Cock keek haar onderzoekend aan. Mevrouw Donkersloot, zo constateerde hij, zag er goed uit. Veel beter dan de laatste keer, toen hij haar in dat oude, bijna lege huis in Rotterdam had ontmoet. Haar zilvergrijze haren eindigden niet meer in een wrong en de effen zwarte japon had plaatsgemaakt voor een kleurig mantelpakje.
De oude rechercheur ging tegenover haar in een rieten fauteuiltje zitten.
‘U had ons wel verwacht. een dezer dagen?’
Mevrouw Donkersloot knikte.
‘Ik begreep dat u terug zou komen.’
‘Waarom?’
‘Het leven van mijn man gaf daar alle aanleiding toe.’
De Cock glimlachte.
‘U weet dus meer van het doen en laten van uw man dan u ons tijdens ons bezoek in Rotterdam heeft willen openbaren?’
Mevrouw Donkersloot maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Ik wilde het aandenken aan mijn man niet bezoedelen. Hij is altijd en goede echtgenoot voor mij geweest. lief, toegewijd, aandachtig en ouderwets betrouwbaar.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Wat viel er dan te be-zoe-de-len?’
Mevrouw Donkersloot liet haar hoofd iets zakken.
‘In het za kendoen was Hendrik-Pieter een hele andere man. hard, meedogenloos. Hij had een passie voor het verdienen van geld. Ik heb wel eens tegen hem gezegd dat hij erfelijk was belast. Onze oud-Hollandse kooplieden uit de gouden eeuw hadden eenzelfde instelling. Op welke manier zij aan hun geld kwamen, interesseerde hen niet.’
De Cock keek haar strak aan.
‘U wist dat uw man de handel in drugs financierde?’
Mevrouw Donkersloot knikte traag.
‘Dat wist ik,’ antwoordde ze zacht. ‘Ik ben er altijd op tegen geweest, maar hij wuifde mijn bezwaren steeds lachend weg. Zijn standpunt was: als ik het niet doe. doet een ander het. En waarom zou een ander er wel geld aan verdienen en ik niet?’
De Cock schonk haar een trieste glimlach.
‘Ik ken die stelling.’
Hij zweeg even, wuifde daarna in haar richting.
‘En zijn broeders in het kwaad waren Frederik van Ravenstein, Arnold van Beuningen en Adelbert Teijsterling?’
Mevrouw Donkersloot keek hem bewonderend aan.
‘U bent goed op de hoogte.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Hebt u hen wel eens ontmoet?’
Mevrouw Donkersloot knikte.
‘Een paar maal. onuitstaanbare typen. En dat bleek ook later.’
‘Wanneer?’
‘Toen Hendrik-Pieter ermee op wilde houden.’
‘Waarom? Had hij gezien welk een vernietigende werking drugs op mensen heeft?’
Mevrouw Donkersloot schudde haar hoofd.
‘Dat was mijn mans motief niet. Hij had geen enkel medelijden met drugsgebruikers. Dat kon hij niet opbrengen. Mensen, zo meende hij, hadden een vrije keuze. Als ze voor drugs kozen, was dat hun eigen individuele verantwoordelijkheid en dienden zij de gevolgen van die keuze zelf te dragen.’
De Cock keek haar verward aan.
‘Waarom wilde hij er dan mee ophouden?’
Mevrouw Donkersloot zuchtte.
‘Ongeveer twee jaar geleden reisde mijn man in opdracht van het syndicaat naar Zuid-Amerika om nieuwe contacten te leggen.’
‘Voor het leveren van cocaïne?’
‘Inderdaad. Oude relaties waren naar de mening van het syndicaat hun verplichtingen onvoldoende nagekomen. Daarom zocht men nieuwe wegen. Omdat Hendrik-Pieter vloeiend Spaans sprak was hij de aangewezen man. Bovendien beheerde mijn man de financiën. Hij kende de mogelijkheden.’
‘En toen?’
Mevrouw Donkersloot verschoof iets in haar fauteuil.
‘Mijn man kwam in Zuid-Amerika in contact met schatrijke drugsbaronnen. Mensen die op een waarlijk uitzinnige wijze in weelde baadden. Zo uitzinnig, dat het mijn man tegen zijn borst stuitte. Hij bezag al die weelde met walging. In zijn hart was mijn man een pure calvinist. Overdaad schaadt, was zijn lijfspreuk. Ondanks het vele geld dat hij verdiende, hebben wij nooit weelde gekend. We hadden het goed samen. op een rustige, degelijke manier.’
‘Wilde hij zich daarom terugtrekken. omdat die drugsbaronnen hem tegenstonden?’
Mevrouw Donkersloot schudde haar hoofd.
‘Dat was niet de enige reden. Het klinkt u misschien vreemd in de oren, maar in feite was mijn echtgenoot — meedogenloos financier van de handel in drugs — een sociaal bewogen mens.’ Ze strekte haar rug en haar gezicht kleurde. ‘Ik houd dit pleidooi voor mijn overleden man, omdat ik meen dat hij dat verdient.’ Ze zweeg even en ademde diep. ‘In Zuid-Amerika zag hij ook hoe de gewone bevolking in armoede en ellende leefde. Mensen, die in zijn ogen geen schuld hadden aan hun eigen situatie. Mensen, die geen mogelijkheden hadden tot het maken van een keuze, zoals de drugsgebruikers hier, en voor de miserabele omstandigheden waarin ze leefden niet zelf verantwoordelijk waren.’
Mevrouw Donkersloot liet zich terugzakken in haar fauteuil.
‘Die mensen besloot mijn man te helpen en daarom wilde hij uit het syndicaat. Hij wilde terug naar Zuid-Amerika om daadwerkelijk iets voor die mensen te doen.’
De Cock liet haar woorden op zich inwerken. Hij had aandachtig naar haar hartstochtelijk pleidooi voor haar gestorven man geluisterd.
‘De andere leden van het syndicaat stonden niet toe dat uw man uittrad?’ vroeg hij.
Mevrouw Donkersloot schudde traag haar hoofd.
‘Ze zetten hem onder druk. pleegden chantage. zeiden dat ze in Amsterdam de narcoticabrigade over zijn activiteiten zouden inlichten. verklaarden zich zelfs bereid om tegen hem voor een rechtbank te getuigen.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Waarom die haat? Toen uw man stierf moesten zij toch ook zonder hem verder?’
Mevrouw Donkersloot likte aan haar droog geworden lippen.